35 kaarsjes mocht de Ancienne Belgique, Brusselse concertzaal par excellence, dit jaar uitblazen. Dat verdiende een boek. Eentje dat gek genoeg interessanter wordt, wanneer het graaft in de rijke geschiedenis vóór die herstart als Vlaamse Instelling Van Ongelofelijk Belangrijk Cultureel Nut.
Want natuurlijk is die verjaardag een halve leugen. De AB staat natuurlijk al een eerbiedjarige 83 jaar pront te wezen aan de Boulevard Anspach. Maar het is pas sinds 31 september 1979 dat de Ancienne Belgique een tweede leven kreeg als pop- en rocktempel van de Vlaamse Gemeenschap. En dat verdient inderdaad wel een paar bloemetjes. En een boek; eentje dat niettemin wel degelijk begint op 15 januari 1931, wanneer de Société Anonyme Ancienne Belgique boven de doopvont wordt gehouden, met als doel het uitbaten van cafés, brasseries, restaurants en feestzalen. Verantwoordelijken daarvoor: serial entrepreneurs Arthur & Georges Mathonet, die de merknaam tot in Antwerpen, Gent en Luik zullen uitdragen. Dat Georges zich in de Tweede Wereldoorlog ook van zijn beste kant liet zien, maakt het verhaal alleen maar charmanter.
Wat volgt is een stukje van de rijkgevulde geschiedenis van het variététheater. Auteur Johan Ral doet het allemaal helder uit de doeken; hoe een programma toen bestond uit goochelaars, acrobaten, honden die hun naam kunnen spellen, een Vedette Anglaise en een Vedette Américaine, vooraleer na de pauze de hoofdvedette mag aantreden. De fine fleur van het Franse chanson passeert in die hoedanigheid, van Brel tot Piaf, van Aznavour tot Bécaud. Ral lijst ze allemaal mooi op, haalt wat anekdotes aan, en schetst zo een stuk cultureel leven dat gaandeweg door de opkomende rock-‘n-roll werd overwoekerd.
Want dat zou volgen, en niemand had die cultuuromslag beter kunnen verhalen dan Marc Didden, die middenin 23 bladzijden krijgt om zijn ontluikende rockliefhebberij te verbinden met de maatschappelijke storm die die Music Hallcultuur over zich heen kreeg. Knipmessende obers die zich het gitaarlawaai van The Shadows moesten laten welgevallen; je ziet het nu niet meer gebeuren in de AB. Het is het beste stuk van dit boek; virtuoos geschreven, met liefde voor de concertzaal en sehnsucht die jeugdherinneringen past.
Des te jammer dat het verhaal na de heropening in 1979 op is. Er zijn buren die klagen over geluidsoverlast en er wordt dus al eens verbouwd, maar de AB is dan een deftige instelling geworden die steun van de overheid krijgt, en ook Ral vindt er geen boeiende vertelling meer in. In min of meer thematische stukjes buigt hij zich over elke artiest die misschien wel een band met de AB zou kunnen hebben, haalt in het beste geval een anekdote aan, maar het beeld is duidelijk: een zaal die zijn werk verschrikkelijk goed doet, maar daarom nog geen verhaal heeft.
En dat hoeft natuurlijk ook niet, maar het levert een tweede boekhelft op die gaandeweg gaat vervelen. Hoogstens krijg je nog het gevoel dat deze tijden van efficiëntie en management geen ruimte meer laten voor iets als romantiek; iets waar de beginjaren overschot aan hadden. En misschien ligt het ook aan de sterren van nu; professionals, die zich na het optreden te goed doen aan de keuken van de AB-kok, en zich niet langer door de assistent een steak haché laten prepareren op een gasvuurtje in de badkamer van het hotel zoals Edith Piaf deed. Zeg dat wij het gezegd hebben: door een gebrek aan zo’n dingen gaat de wereld naar de kloten. Maar de AB blijft bestaan, en dat verdient wel een hoeraatje of twee.