Geraardsbergen, ’t is voor velen nog altijd een beetje in Tolvanpluto en niet meteen de plaats waar je naartoe sjeest op een weldadige nazomerdag. Anders gezegd: een bescheiden opkomst voor het gitaristenduo, maar de aanwezigen werden getrakteerd op een ongedwongen, franjeloos en soms pakkend mooi concert.
Speelden de leraar en zijn leerling op het duoalbum Ask Me Don’t Ask Me nog akoestische gitaar en banjo, dan werden deze keer de elektrische gitaren meegebracht. Een iets kleiner risico om overstemd te worden door geroezemoes en/of glasgerinkel (waar geen sprake van was), maar zelfs dan amper boven fluisterniveau. Vanaf “Ladakh”, de opener van Machtelinckx’ kwartetplaat Faerge van anderhalf jaar geleden, werd de toon gezet, met gracieuze songs met een folkachtige inslag, waarbij de gitaarpartijen als subtiel weefwerk rond elkaar gevlochten werden. Een enkele keer met loops van Machtelinckx, en hier en daar met subtiele effecten, maar doorgaans puur en naakt.
Dat uitte zich ook in de performance en de houding die de artiesten zich gaven. Daarbij werd er geen rol gespeeld, kwam er geen act of pose aan te pas. Twee mannen die ingetogen muziek maken en die droogweg songs aankondigen met korte commentaren als “’t is niet direct consonant” (“The Art Of Nonsense”) en “Het volgende nummer noemt “Daisy” en dat is geschreven voor een Daisy”. Grofweg tweederde van het album passeerde zo de revue: in “PVD/KVD”, opgedragen aan de in 2008 overleden gitarist/componist Pierre Van Dormael, werd meteen nog eens het verschil tussen de muzikanten onderstreept: Van Deun in een klassieke pose, met de linkervoet op een verhoogje, regelmatig in de zone tussen onderkoelde jazz en klassiek gitaarwerk. Machtelinckx zijn dromeriger, melancholischer, soms wat meer popgerichte tegenhanger.
De songs: stuk voor stuk sober en delicaat, soms elegant en vaag romantisch (zonder ooit klef te worden), maar eigenlijk ook voorzien van haast onopgemerkte weerhaakjes. Zo was “Question Mark” voor de muzikanten duidelijk iets dat de opperste concentratie vergde (met twee gitaren op laag volume heb je immers niets om achter te schuilen), maar ook voor de luisteraar niet meteen een snel te verhappen brokje. Heel wat composities van Van Deun liggen dwars op een subtiele manier, zijn net dat tikkeltje te grillig en te glibberig om zich vast te laten pinnen. “Daisy” is dan wel een lieflijk stuk (je gaat je meteen afvragen wat die Daisy er zelf van vond), maar dat gaat niet op voor het gebroken “The Art Of Nonsense”, dat op zijn beurt weer gevolgd werd door een ‘makkelijker’ “Wokita”.
De solopassages onderstreepten nog eens de verschillen: Van Deun deed door z’n ongekunstelde stijl en amper versterkte gitaarklank vaagweg denken aan Jim Hall, de subtielste van de klassieke jazzgitaristen, maar stak er ook wat blues in, waardoor hij voortdurend een uitwisseling tussen de werelden bracht. Machtelinckx was een enkele keer in de weer met klemmetjes, rinkelende klankeffecten en roterend speelgoed. Het werd even wat abstracter, zonder compleet te ontsporen en toen het stuk, na een omweg via de Americana van Frisell, opnieuw belandde bij een stotterende finale, was de cirkel meteen ook rond.
Voor het slot van de set werd opnieuw getast in Machtelinckx’ compositiebuidel, met een ontroerend mooie versie van Linus’ “Herzog” en het statige minimalisme van “Koffie”, met de muzikanten in een schijnbare trance, de ene repetitief schuddend met het hoofd, de andere heen en weer wiegend met de gitaar in een omhelzing. Het compacte bisnummer “Kleinood in D Groot” bracht een laatste keer die combinatie van vloeiend- en kringelend gitaarspel. Optelsom: een sereen, ‘klein’ en afwisselend concert van twee muzikanten die elkaar moeiteloos vonden in een democratie vol wederzijds respect.