Ha, oudejaarsavond: die éne avond op het jaar waarop men zich allerlei goede en nobele voornemens inprent, die minder dan vierentwintig uur later, wanneer men bij wijze van spreken een bruistablet Dafalgan in z’n champagne laat oplossen en de obligatoire nieuwjaarswensen van nonkels en tantes in ontvangst dient te nemen, zo diep zijn weggezonken in een goedkope mix van alcohol en feestgedruis dat ze pas 365 dagen later weer enigszins boven water komen.
Een mens zou bijna vergeten dat sommigen hun goede voornemens níet tegen beter weten in maken, waardoor het des te tragischer wordt wanneer ze onvervuld worden gelaten. Case in point: Oscar Juliuss Grant, een 22-jarige vader van een 4-jarige dochter, die rond nieuwjaar 2009 z’n leven weer op de rails probeerde krijgen, maar daar nooit in zou slagen. Na hommeles op de metro in San Francisco en een tussenkomst van de politie die de boel niet onder controle kreeg, werd Oscar op de grond gedrukt, en kreeg in hij plaats van een stroomstoot een kogel door z’n lijf.
Het voorval kreeg een nasleep in protesten, marsen en een rechtszaak, en vier jaar na de feiten ook in een bioscoopfilm. In Fruitvale Station – de titel verwijst naar de metrohalte waar het tragische voorval op 1 januari 2009 plaatsvond – volgt debuterend regisseur Ryan Coogler de laatste dag van Oscar Grant; u herkent hoofdrolspeler Michael B. Jordan als Wallace, het jonge straatdealertje met de braids uit The Wire. Oscar probeert z’n vriendin Sophina (Melonie Díaz) ervan te overtuigen dat het bij die ene misstap is gebleven; hij probeert z’n baas, die hem net heeft ontslagen omwille van laatkomen, te overhalen om hem terug aan te nemen; hij probeert een inkomen uit het dealen van wiet achter zich te laten; en ondertussen brengt hij z’n dochtertje naar school, helpt hij een onervaren hobbykok uit de nood, en viert hij de verjaardag van z’n moeder (Octavia Spencer). Best wel een goeie jongen, dus, maar daar zouden een paar zenuwachtige agenten – laten we ze voor alle duidelijkheid even bottinekes noemen – anders over beslissen.
Coogler is voor Fruitvale Station meermaals in de prijzen gevallen, en ging met de hoofdprijs voor dramafilm lopen op Sundance, het walhalla voor indiefilms, maar de regisseur kreeg ook meermaals het verwijt naar z’n hoofd geslingerd dat Oscar Grant een tikkeltje teveel als de perfecte schoonzoon uit de film kwam – het woord ‘heiligenprentje’ werd zelfs hier en daar in de mond genomen. Er valt inderdaad iets voor te zeggen dat Coogler hier en daar een kritischer standpunt had kunnen innemen ten opzichte van z’n hoofdpersonage – en het had de film misschien iets meer scherpte kunnen verlenen – maar echt eenzijdig wordt het gelukkig nooit: Oscar kan een tikkeltje opvliegend worden, en Coogler knipt op een bepaald moment ook even terug naar z’n verleden in de cel.
Uiteindelijk werkt de film immers wel, en daar zijn twee grote redenen voor. De eerste is hoofdrolspeler Michael B. Jordan, die er grotendeels in z’n eentje voor zorgt dat Fruitvale Station voldoende street credibility heeft om geloofwaardig en relevant over te komen. Jordans ervaring uit The Wire komt goed van pas: de zonnige Bay Area in San Francisco, California mag dan misschien niet zo grauw of mistroostig zijn als de West Side in Baltimore, Maryland, en Oscar Grant mag dan misschien niet straight outta Compton komen, maar Jordans aanwezigheid is voldoende om de directheid van de film te verzekeren; de oversized shirts en hoodies, de gebaren en de houding, het taaltje – waarbij de term bruh als passe-partout geldt – zitten perfect.
De tweede reden is de climax van de film. Er wordt uitgebreid naar die finale opgebouwd, soms met subtiele motieven als (metro)treinen die in de achtergrond door het beeld razen, soms met minder subtiele ingrepen als dialogen van moeder – ‘Als je vanavond nu eens de metro neemt, jongen?’ – en dochter – ‘Wat zijn al die knallen op straat, papa?’ – en de relatief lang uitgesponnen scène op de trein is er dan ook eentje die vol raak schiet. Slimme keuze ook om Fruitvale Station te openen met beelden die één van de vele getuigen filmden van het hele voorval; daardoor weet je hoe de prent gaat aflopen, en krijgt de hele opbouw iets extra tragisch mee. Dramatische ironie, heet dat dan: een zekere Aristoteles wist er al van, en Ryan Coogler past het op een verdraaid efficiënte manier toe.
Het is dan mooi hoe Coogler die emotionele sucker punch – als u het droog kan houden, hebt u een nog kouder hart dan wij – volhoudt tot aan het einde. De scène in het ziekenhuis is immers ook een mooie; de schoudercamera vat de paniek en de chaos, terwijl Oscars vrienden en familie, moeder Wanda op kop, wanhopig zitten te bidden en te huilen voor hun bruh. Bijna elke scène uit het eerste uur van de film waarbij je eens met je ogen rolt omdat Coogler de neiging heeft ze er vingerdik op te leggen – de meeste draaien rond de band tussen Oscar en zijn dochtertje Tatiana (Ariana Neal) – vindt zijn effect in het laatste deel van de film. Nogmaals: de scène op het perron is een mokerslag, en dat zonder dat de film zich in die momenten verliest in melige zinnetjes of dramatische muziek als begeleiding.
Cooglers debuutfilm is verre van perfect, en niet geheel vrij van kinderziekten – het wel erg gimmicky trucje met de in beeld geprojecteerde sms-berichten van Oscar botst nogal met de op schoudercamera’s leunende stijl van de regisseur – maar aan het einde van de rit ben je bereid om de man dat allemaal te vergeven. Zelfs de reportagebeelden uit de epiloog, die een tikkeltje aan de sentimentele kant zijn, doen dan geen afbreuk meer aan wat Coogler naar het scherm heeft gebracht: een haast perfect gedoseerde portie knappe en bij momenten verdraaid straffe cinema.