Hij was dichter, vertaler, criticus, polemist, toneelschrijver en af en toe zelfs romancier. Aan dat laatste genre waagde Gerrit Komrij zich recent opnieuw met De loopjongen, duidelijk van de hand van iemand die het gewend was zijn eigen mening door te drijven. De wat vervelende boodschapperigheid van het boek weegt gelukkig niet op tegen de intelligentie en gekristalliseerde, snedige stijl.
Toen schrijver Gerrit Komrij Nederland dertig jaar geleden verliet om op het Portugese platteland te gaan wonen, was dat mede een vlucht voor het negativisme in onze geïndividualiseerde samenleving. Net zoals het personage in De loopjongen was Komrij student in de jaren ‘60 en de linkse georiënteerdheid die hij nooit afwierp, moet hem in zijn vlucht gesterkt hebben. Hoewel dit communistische ideaal, samen met de zoektocht naar vriendschap, centraal staat in het boek, kan het niet als iets autobiografisch worden gelezen. In drie evenwichtige delen beschrijft Komrij het verhaal van Arend. Diens jongensjaren worden getekend door een afwezige vader, vandaar zijn fixatie op het vinden van een vriend “die hij kan volgen”. In het ontberen van een sociale spontaniteit en zijn naïeve dwangmatigheid ligt de bakermat van Arends gevoeligheid voor de blinde vriendschap die uiteindelijk slecht zal aflopen. Als student zien we Arend geëngageerd deelnemen aan de studentenopstanden van mei ’68: “Misschien is hij met de wereld bezig omdat hij niet met zichzelf bezig wil zijn.” Het is hierin dat zich voor hem een nieuwe betekenis van de vriendschapsdefinitie als solidariteit openbaart. Interessant is hoe Komrij dit in een centraal twistgesprek tegenover het nihilisme van een andere student, Samuel, plaatst: “Narcisme is jezelf weerspiegeld willen zien in een ander. Jij noemt dat solidariteit, ik noem het eigenliefde.” Het ethische nulpunt van Samuel bevestigt Arend nog meer om zijn rol in de revolutie op te nemen en zo ontmoet hij Bob, de leidersfiguur-vriend waarnaar hij al die tijd op zoek was. In het derde deel vindt de lezer Arend uiteindelijk terug in Zuid-Amerika, waar de revolutie op een flop is uitgedraaid. Een bitter einde van een verhaal, waarin nog woorden van Samuel doorklinken: “De vijand is ons ultieme ideaal. Als we alle schijnidealen van de woekering aan idealen aftrekken blijft als enige ideaal over… de vijand. Zonder vijand zijn we niets.” Het is duidelijk dat Komrij met parelend proza ook op latere leeftijd geen problemen had.
Aan het oppervlak van De loopjongen ligt de geschiedenis van een mislukte revolutie; de terugblik op een generatie waartoe Gerrit Komrij zelf behoorde. Tegelijkertijd is het een hommage aan het geloof in en de trouw aan een ideaal. De meest relevante insteek is evenwel die van de vriendschap en hoe die kan ontstaan door gemeenschappelijk belang, waarbij de morele dimensie van dit belang er niet langer toe doet. Het beeld van radicalisering op gevoelige leeftijd is van alle tijden, evenals hoe kwetsbaar elke vriendschap blijkt te zijn. Maakt dat van deze bescheiden roman een meesterwerk? Zeker niet. Komrij zette pijlers uit voor zijn verhaal, die hij vervolgens behoorlijk doorzichtig uitwerkte. Problematisch is het weinig fantasievolle (structurele) opzet van dit boek niet, maar het zorgt er wel voor dat De loopjongen een verhaal blijft, waarbij de lezer niet geneigd is om er helemaal in mee te gaan. Het blijft uitstekende literatuur, maar Komrij kon beter.