De Russische ziel blijft ondanks zijn Europese wortels in een wereld vertoeven die ver van de Westerse schrijver staat. Een oceaan van gedachten, gevoelens en vooral levensvisie scheiden de Westerse auteur van zijn Oosteuropese verwant. Of het nu om een worsteling met de (Russische) ziel gaat dan wel om een bijna banale beschrijving, steeds lijkt het zich in een ander universum af te spelen.
De in het Westen grotendeels onbekende maar in eigen land als sant (ook tijdens zijn leven) onthaalde Vsevolod Garsjin vormt een van die treffende voorbeelden. Volgens de overlevering waren de publieke voorleessessies van Garsjin een spektakel op zich. Helaas leed de auteur aan wat vermoedelijk een bipolaire affectiestoornis (“manisch-depressief”) en pleegde hij in 1888 op drieëndertigjarige leeftijd zelfmoord. Zijn gemoedstoestand had een duidelijke invloed op zijn werk dat slechts moeizaam tot stand kwam, met slechts een twintigtal verhalen, enkele gedichten en een handvol recensies kan het oeuvre bezwaarlijk omvangrijk genoemd worden.
In die optiek is het des te opzienbarender te noemen dat Garsjin zoveel succes en erkenning wist te behalen, al pleit de selectie die vertaler Hans Boland maakte, voor het onmiskenbare talent van Garsjin en de manier waarop hij de eigen demonen en die van de wereld in zijn verhalen een plaats wist te geven. Het meest autobiografisch lijkt “De rode bloem” te zijn waar een patiënt van een instelling zich enerzijds er van bewust is dat hij geestesziek is maar zich anderzijds niet kan ontworstelen van zijn taak om de wereld van het kwade te behoeden door enkele rode bloemen met wortel en al te vernietigen. Van een geheel andere orde zijn “Vier dagen” en “Uit de herinneringen van soldaat Ivanov” die elk op hun manier de waanzin van de oorlog aankaarten.
Heeft het eerste verhaal nog iets weg van een kwade droom waarbij een soldaat niet langer weet of hij leeft dan wel dood is, verwerkt Garsjin in het tweede verhaal zijn eigen ervaringen van de Russisch-Turkse oorlog van 1877-1878 en hoe de officieren met harde hand over de gewone soldaten heersten. Net als in zijn andere verhalen wordt de tijd genomen om een handeling tot een einde te brengen die bepalend is voor het gezegde. Of het nu een seinwachter betreft die zichzelf niet meer in de hand heeft of een kunstenaar is die ten onder gaat aan zijn eigen drang om het zware leven van een fabrieksarbeider vast te leggen in een schilderij, steevast is er onderhuids een niet te onderkennen dwang aanwezig die de teksten hun gravitas verleent.
Zelfs wanneer Garsjin de fabeltour opgaat en een hagedis die haar staart verliest of een klein plantje dat samen met een palmboom gevangen in een wintertuin naar grootsheid streeft, beschrijft, blijven zijn obsessies en verlangens aanwezig. De weemoed die als een sluier over zijn werk hangt, komt waarschijnlijk nergens beter tot zijn recht dan in het titelverhaal “De beren” dat noodlot, gelatenheid en een alles verstikkende onafwendbaarheid met elkaar verbinden. De uitgepuurde zinnen en zakelijke manier van beschrijven verlenen aan de verhalen bovendien een daadkracht en schoonheid die nooit bereikt had kunnen worden door een zinnelijke of poëtische vertelstijl. De afgemetenheid verleent aan de verhalen haar schoonheid.
Na met mondjesmaat aan het Nederlandstalige publiek voorgesteld te zijn, vormt De beren en andere verhalen een eerste volwaardige introductie in het werk van Garsjin. En hoewel het jammer is dat — in het bijzonder gezien de geringe omvang — dat er niet voor gekozen is om alle verhalen te bundelen, vormt de selectie alvast een uitmuntende staalkaart van Garsjins talent. Dat Anton Tsjechovs “Zwakke zenuwen” (een” in memoriam” voor Garsjin) als kers op de taart opgenomen is in het boek, vormt een laatste erkenning en hommage aan de jonggestorven, getalenteerde schrijver.