De eerste commentaren op de soloshows van Steven Wilson, mastermind van Porcupine Tree, varieerden van “geniaal” tot “beste avond van mijn leven”. Zijn passage in Brussel verdiende ook niets dan lovende woorden. Bijna twee uur lang hield hij het publiek aan de grond genageld.
En de zanger-gitarist-producer is niet de eenzame held van de avond. Terwijl hij zijn rol van rigide dirigent — want babbelaars in het publiek, daar houdt Wilson niet van — met verve vervult, stelen ook zijn gastmuzikanten de show. Geen andere Porcupine Tree-leden (want die hebben ook voldoende randactiviteiten), geen achtergrondbandje, maar een soort supergroep van progveteranen.
Tijdens de psychedelische introsong “No Twilight Within The Courts Of The Sun”, die enorm doet denken aan de vroege Porcupine Tree, kijken we al gauw onze ogen uit op het verbluffende spel van drummer-octopus Marco Minnemann. De Bulgaarse gitarist Niko Tsonev brengt de magie van David Gilmour naar de AB en Nick Beggs, vaste livepartner van Steve Hackett (Genesis), laat meteen horen hoe hij met zijn Chapman Stick in zijn eentje een rijk gevuld nummer kan dragen. We zijn vertrokken voor een magische trip.
Het geheel wordt door de bloedstollende projecties alleen maar intenser. Het eerste collectieve oorgasme volgt al vroeg met “Index”. De industriële beats doen het hele lijf daveren terwijl de ratelende drummachines alle ingewanden op een andere plaats zwieren. De prachtige toetsen van Adam Holzman (werkte al samen Miles Davis, alstublieft) in het nummer doen elk haartje rechtveren. Dit is orkestrale triphop, of zoiets. De manier waarop Holzman de emotionele rollercoaster “Deform To Form A Star” inzet, is eveneens om van te duizelen. Zijn pianoriedels tijdens “Remainder The Black Dog” blijven dan weer als een mantra ergens in de hersens rondhangen. Verbluffend.
En zo kunnen we nog even doorgaan. Als een sprookjesverteller tovert Wilson het ene wonderbaarlijke nummer na het andere tevoorschijn. Bovendien slaagt hij erin de boog gespannen te houden. Zo polst hij, zich helemaal bewust van zijn bizarre fascinatie voor seriemoordenaars, voor “Raider II” naar het hoogtepunt van Marc Dutroux. Tijdens de sobere piano-intro van het drieëntwintig minuten durend progepos doen we het bijna in onze broek van pure spanning. Zowel tussen als in de verzengde bombastische passages schittert ook dwarsfluitist en saxofonist Theo Travis. Wat een muzikant, wat een nummer maar ook: wat een band.
Voor wie nog steeds denkt dat een progrockoptreden een wereldkampioenschap “noten neuken” is: dat is het dus niet. In elk nummer serveren Wilson en band net als Pink Floyd en Sigur Rós een stevige dosis melancholie. Het is vooral met sentimentele, symfonische arrangementen als “Postcard” en “Harmony Korine” en het fragiele “Insurgentes” dat de voltallige band inspeelt op de emoties van het publiek.
Met de verse, niet meteen hapklare brok “Luminol” gaan we na anderhalf uur de nostalgische toer op. Ontelbaar veel kippenvelmomenten brengen ons terug naar de hoogdagen van de progmuziek. Of zijn ze net terug? Dat Steven Wilson het voorlopige optreden van het jaar is, doet alvast het beste verhopen.