Het concertseizoen komt maar langzaamaan op gang, en de echt grote kleppers moeten nog komen; het ideale moment dus om kleine bandjes te checken die wat onder de radar gebleven zijn. Love Inks is er zo eentje, maar het is nog maar de vraag of dit optreden voor hen het verschil zal maken.
Het trio uit Austin, Texas bracht eerder dit jaar E.S.P. uit, een spaarzaam geïnstrumenteerde popplaat die weinig deining veroorzaakte, hoe fris en zomers nummers als “Blackeye” en “Wave Goodbye” ook klinken. Het is vanavond ook pijnlijk duidelijk dat Love Inks nog niet al te veel naambekendheid verworven heeft: de Rotonde blijft angstvallig leeg, zelfs de banken raken met moeite gevuld. Frontvrouw Sherry LeBlanc probeert het dapper te negeren: voor “Rock On” trapt ze haar drumcomputer en meteen ook de set in gang, en dat doet ze met verve. Als een soort kruising tussen een verlopen nachtclubzangeres en een grungewijf weeft ze haar stem ingehouden maar verleidelijk doorheen de minimalistisch aangepakte bas- en gitaarlijnen van deze David Essex-cover.
De grens tussen verleidelijk en kattenvals blijk voor LeBlanc echter bijzonder dun te zijn: de band haalt een nieuw nummer boven — niet verwonderlijk, met maar één plaat van tien nummers op zak — maar dat wringt nog aan alle kanten. LeBlanc heeft moeite met zowat iedere noot, de gitarist is de weg kwijt op zijn fretten en dan is er nog die vermaledijde drumcomputer die dit optreden wel vaker de soep zal doen indraaien. Hoewel de voorgeprogrammeerde machine niet bepaald aan tempowisselingen doet, slagen gitarist Adam Linnell en bassist Kevin Dehas er toch in om het spoor bijster te raken en achter te lopen op de nochtans klokvaste beat.
De dwang van de drumcomputer zal zich nog geregeld laten gelden — wanneer we bij “Leather Glove”, ergens aan het einde van de set, gekomen zijn, hebben we het compleet gehad met die net iets te eenzijdige, droge drum. Het hoeft gelukkig niet altijd zo te zijn: in “Wave Goodbye”, de vrolijke opener van E.S.P., huppelt de drummachine een eind weg, terwijl het plots weer gouden stemgeluid van LeBlanc alle ruimte krijgt. In het wondermooie “Skeleton Key”, dat naast een wazige gitaar een beat meekrijgt die in de gemiddelde discotheek niet zou misstaan, is ze voorzichtig emotioneel — Hope Sandoval is hier niet veraf — en ook “In My Dreams” heeft iets geruststellends, met LeBlanc die nauwelijks zingt, maar toch net genoeg, en de muziek die klinkt als een lieflijker Warpaint.
Single “Blackeye” is héél even soulvol en sexy, met dank aan een XX-achtig gitaartje, maar het duurt niet lang of LeBlanc moet met de hand op de borst en allerlei vreemde gebaartjes op zoek naar de juiste toonhoogte. Het doet bij momenten denken aan een Idool-auditie die helemaal verkeerd dreigt te lopen, terwijl Love Inks dat soort gefoefel niet nodig heeft: slotnummer “Too Late” is het meest uitgekleed van de hele set — de drumcomputer wordt het zwijgen opgelegd, Linnell en Dehas houden het bij wat spaarzaam getokkel — en meteen ook het sterkste. Leblanc lijkt een transformatie ondergaan te hebben, zo zelfverzekerd en meeslepend is dit.
Verwarrend optreden dus; zelden zagen we een band die zo makkelijk van ontroerende schoonheid naar plaatsvervangende schaamte opwekkend amateurisme weet te springen, met nochtans steeds dezelfde elementen als basis. Het is natuurlijk één manier om de aandacht te trekken, maar misschien is ijverig toonladders oefenen en een levende drummer aanwerven toch een optie met iets meer kans op slagen.