“Jippie”, kreet Luc De Vos dinsdagavond in de outro van het nieuwe “Sirenen”. En zo voelt dat ook. Nauwelijks drie nummers ver in de set heeft Gorki al gewonnen spel. Wat op het nieuwe Research & Development slechts een schoorvoetende terugkeer leek, werd tijdens de albumpresentatie in de AB een bijna-triomfantelijke terugkeer.
“Holy shit!” Dat schrijven we als Gorki na dik een kwartier al even aan de vaste bisnummers is begonnen. De band heeft dan al een sterke indruk gemaakt met een handvol nieuwe nummers, en wanneer de groep zich aan verschroeiend tempo in “Lieve kleine piranha” en “Anja” gooit, weten we het wel zeker: Gorki leeft opnieuw.
Dat mocht dan ook, want de laatste acht jaar — sinds Het beste van Gorki live meerbepaald — leek het vet van de soep bij de Gentse groep. De ene ontgoochelende plaat volgde na de ander en optredens werden almaar karikaturaler. De tijd dat Luc De Vos met een paar treffende zinnen kon raken lag ver achter ons. Maar zie, met een nieuwe tweede gitarist en een nieuwe drummer lijkt de band eindelijk zijn tweede adem te hebben gevonden.
Dat was al voorzichtig hoorbaar op Research & Development, een plaat waarop muzikaal opnieuw focus werd gevonden, en live schakelt de groep vanavond nog een paar versnellingen hoger. Eerste single en setopener “Ik reis door de nacht” is wat dat betreft een sterke beginselverklaring. Met zijn vuile, zware riffs is het met de voeten vooruit het bord in; de lat hoog leggen om jezelf te dwingen er over te springen.
Het spelt ook nadrukkelijk: R.O.C.K. en dat is geen schijn. Al in “Kamikaze” en “Sirenen” openbaren drummer Bert Huysentruyt en gitarist Thomas Vanelslander zich als regelrechte aanwinsten. Vooral die laatste ontpopt zich tot sterkhouder met aardige, melodieuze gitaarlijntjes, zoals in het prettige nieuwe nummer “Ik ben erbij”.
Nog een nieuw nummer verder bedenken we plots dat hier iets wezenlijks is veranderd. Waar een plaatvoorstelling van Gorki vijf jaar terug nog een oefening in het uitzweten van dat nieuw materiaal was, dan is het vanavond een plezier. Geen erg dat we op die heerlijk vroege tandem klassiekers na weinig echte hits krijgen, aan dit strakke tempo — zelfs Vos houdt het qua ongein tussendoor naar zijn normen beperkt — blijft de groep ook boeien met singles van tweede garnituur: een “Schaduw in de schemering”, of een “Joeri”, dat niettemin erg enthousiast wordt onthaald door een voorts mak publiek.
Het zijn immers de nieuwe nummers die de show stelen. Zowel “Jonge ondernemers” — het hele economische Kris Peetersdiscours subtiel te kakken gezet middels het verhaal van de kool en de geit — als “Iedereen plukt de dag” zwelgen in zware gitaren en moddervette bassen die Gorki opnieuw de onderbuik geven die het jarenlang ontbrak. Dat “Eddie Gelukzak” een typische Vosflauwiteit is en dus instant-vergeetbaar, en dat de groep in “Wie zal er voor de kinderen zorgen” heel even opnieuw in de oude stuurloosheid vervalt, zijn dan slechts kleine smetten.
Een paar late hoogtepuntjes krijgen we dan toch met wat ouder werk. “Lang zullen we leven” is ronduit briljant: de climaxen zijn hard en strak, en geven het nummer zijn extra emotionele lading. Het was altijd al Gorki’s eigen grungemoment, en vandaag is het dat dubbel. Zelfs een “Soms vraagt een mens zich af”, met Vanelslander op slidegitaar en de kracht van het powertrio uit de begindagen, kan hier in de bissen niet tegen op.
Ter inleiding van afsluiter “Mia” introduceert De Vos nog een nieuw spelletje “plectrum-decolletéwerpen”. Het is slim bekeken — het garandeert hem ongetwijfeld een zomer vol borsten op de eerste rij — maar tekent ook de sfeer op een Gorkiconcert: waar het ook plaatsvindt, het lijkt altijd een beetje een familiefeest met de lollige nonkel op tafel, en de zaal krijgt onherroepelijk iets van een parochiezaal mee — zelfs al gaat het om de AB Box. Het goede nieuws is dat nonkel weer rockt. We gunnen hem een volgeboekte festivalzomer.