110 min. / VS /
2008
‘10,000 BC’, het nieuwste bordkartonnen epos van strak aan de
lijn gehouden Hollywoodslaafje Roland Emmerich, lapt historische
correctheid zo hard aan zijn primitieve botten dat ze gerust hadden
kunnen openen met een toepasselijke ‘a long time ago, in a
galaxy far far away…’. Het zou natuurlijk net iets te
makkelijk zijn om ‘10.000 B.C.’, dat eigenlijk meer gelijkenissen
vertoont met fantasypulp als ‘Conan the Barbarian’ en ‘One Million
Years B.C.’ dan met meer verantwoorde prenten als ‘La Guerre du
Feu’, uitsluitend te pakken op zijn gebrek aan een ietwat
aannemelijk historisch en antropologisch kader. Het blijft nog
altijd een bombastische popcornfilm van een filmmaker die ons
probeerde wijs te maken dat een invasie van buitenaardse wezens met
gemak in de kiem kan gesmoord worden door een computervirusje van
Jeff Goldblum. Zonder zijn opgeblazen en vaak patriottistische
nonsens had Emmerich wellicht nooit een carrière gehad, dus waarom
zou hij er niet nog een schepje bovenop doen? Zijn vorige, ‘The Day After Tomorrow’,
was trouwens een vlot verteerbaar ecoblockbustertje dat de
ongeloofwaardigheden handig wist te maskeren met opwindend
spektakel. Maar daar knelt het artisanaal vervaardigde sandaaltje.
‘10,000 B.C.’ is je reinste bullshit, maar het is geen
plezante, zelfrelativerende of indrukwekkende bullshit. Zo
potsierlijk dat het weer onbedoeld grappig wordt? Een beetje, maar
lang niet genoeg om er twee uur al dan niet kostbare tijd voor op
te offeren.
Een door de bijna uitgestorven Omar Sharif ingesproken
voice-over neemt ons mee naar het stenen tijdperk. Of toch iets dat
er op moet lijken. Na wat vage orakels maken we kennis met D’Leh
(een allitererende Steven Strait die nog niet direct moet hopen op
een doorbraak), een mietje van een mammoetjager die zijn oog heeft
laten vallen op de bevallige Evolet (Camille Belle met helblauwe
lenzen). Wanneer de stam van D’Leh Delhaize wordt aangevallen door
een bende barbaren uit het Oosten en Evolet ontvoerd wordt, gaat de
held met de modieuze dreadlocks zijn deerne achterna. Met de hulp
van wat stamgenoten en onderweg opgepikte krijgers, reist D’Leh
(dat is dus ‘held’ achterstevoren, hoe speels) letterlijk de halve
aardkloot rond om Evolet te bevrijden. Geen sneeuwberg is te hoog,
geen klimaatswijziging is te grillig en geen prehistorisch beest is
te gevaarlijk voor D’Leh en zijn avontuurlijke queeste naar het
einde van de wereld en nog een beetje verder.
‘Ik wou een fictief en fantasierijk verhaal vertellen binnen een
zo historisch-realistisch mogelijke omgeving’, aldus Roland
Emmerich en ook meteen de reden waarom iedereen zo doordramt over
de nogal losse (understatementalarm!) omgang met de historische
accuraatheid. Had Roland nu eens gewoon toegegeven dat hij een
prehistorisch hutsepotje heeft gemaakt, waar het tijdperk en de
beesten uitsluitend gekozen werden in functie van de actiescènes,
dan zou er misschien een malsere respons ontstaan zijn. Maar de
naar Hollywood uitgeweken Duitser die zich in de kijker werkte met
de hulp van onze eigen muscles from Brussels (‘Universal
Soldier’) en later één van de meest onterecht succesvolle
blockbusters van de laatste vijfentwintig jaar bricoleerde met
‘Independence Day’ heeft zijn prefab-avonturenfilmpje een nogal
vervelend serieus en anachronistisch toontje meegegeven dat het zo
goed als onmogelijk maakt om mee te gaan in het absurde universum
van Emmerich waar de verschillende continenten op een paar dagen
wandelafstand van elkaar verwijderd liggen.
De cheesy voice-over (waarvoor Omar Sharif nog eens
zijn beste etnische accent bovenhaalt) laat ons nog even twijfelen
of het nu allemaal bedoeld is om te lachen. Het is pas een kleine
drie minuten later, wanneer Emmerich zijn oppervlakkige Michael
Franti-lookalikes laat optreden en één voor één alle clichés
inherent aan dit soort oppervlakkige big budget-rommel
aanvinkt, dat de naar pulp hongerige pretoogjes omslaan in
plaatsvervangende schaamte. De niet echt overtuigende cast doet de
grootste moeite om zich niet te verslikken in de houterige
platitudes (de liefdesbetuiging waarin D’Leh zijn deerne vergelijkt
met de noordster is een tenenkrullend pareltje waar ome George
Lucas jaloers op zal zijn) en de weinig epische locaties versterken
het overheersende fakegevoel. En het verhaal, een schaamteloze
ripoff van het superieuze ‘Apocalypto’, helpt
aardig mee aan het nonsensgehalte door sporadisch een ‘deus ex
ridiculus’ in te lassen. Zo worden we verwacht te geloven dat de
piramides niet alleen gebouwd werden met de hulp van getemde
mammoeten, maar dat de Egyptenaren ook wel eens afkomstig zouden
kunnen zijn van een buitenaards ras met lange vingernagels. Een
mythe die Emmerich al eerder verwerkte in zijn net iets
genietbaardere sf-avontuur ‘Stargate’, toen hij nog niet de
pretentie had te beweren dat zijn films gemaakt werden met een
pseudowetenschappelijk verantwoorde historische achtergrond.
Maar toch zouden die onnozelheden (de abrupte bokkesprongen van
het klimaat zijn hilarisch) allemaal weinig uitmaken, mocht er ook
maar iet of wat van stimulerend entertainment tegenover staan. Een
intens duel, een virtuoos in beeld gezette massascène of een snedig
stukje hartversnellende actie (allemaal overvloedig aanwezig in
‘Apocalypto’) en
zelfs de zuurste geschiedenisprof zou met open mond aan het scherm
hangen. Maar na een relatief spannende jacht op een familie
mammoeten, passeert er geen enkele degelijke actiescène die nog het
vermelden waard is. Eigenlijk spenderen de acteurs nog de meeste
tijd aan wandelen, en als ze stoppen is het niet om met knots en
speer wat bloed te laten opspatten (verwacht geen visceraal ‘Mad
Mel’-geweld, dit is familievriendelijke crap), maar om
even gezellig te keuvelen in het Jerommeke-Engels.
Ook de beestjes vallen tegen. De gepixelde sabeltandtijger, die
schandalig weinig in beeld komt, wordt belachelijk gemaakt door hem
te reduceren tot huiskater en de struisvogeldino’s lijken meer op
losgeslagen kakelende kalkoenen na een hormonenkuur. De mammoeten
komen nog het meest overtuigend uit de computer gekropen, maar die
zijn dan weer zo’n brave loebassen dat je er ook snel op uitgekeken
bent. Hoe dan ook, als Emmerich al niet meer weet hoe hij
spectaculaire silliness moet verkopen – zijn enige troef –
dan zou het wel eens snel gedaan kunnen zijn met zijn carrière.
Het ergste aan ‘10,000 B.C.’ is niet zozeer dat het een
rotslechte flopbuster is, maar dat het klungelige vehikel ook
weinig kans maakt om uit te groeien tot een campy
cultklassieker die geprogrammeerd kan worden op een luidruchtige
nacht van de wansmaak. Het is een erbarmelijke poppenkast die
kraakt en kreunt bij elke krullende dialoog, fletse computertrucage
en chaotisch ronddraaiende camerabeweging. Maar er is misschien nog
hoop voor de blockbuster. In de verte hoor ik namelijk een
vertrouwd deuntje weerklinken en zie ik een fedoradragende held
staan met een ironische grijns en knallende zweep. Red ons Indy,
het is nodig.