1994. Terwijl de hitparade overspoeld wordt door boysbands à la Take That en plastieken popsterretjes als Mariah Carey, krijgt de stuiptrekkende grunge-beweging met de zelfmoord van Kurt Cobain zijn genadeschot. De alternativo’s van deze wereld vragen zich vertwijfeld af hoe het nu verder moet. Het fijnmazige Grace, debuut van de hoogbegaafde Jeff Buckley, trekt dan ook diepe rimpels in de onwelriekende poel van de muziekindustrie.
Sinds de hoogdagen van de punk was het niet meer gebeurd dat subversieve muziek plots mainstream werd, en hup, daar verschijnen een dozijn groepjes uit Seattle die in houthakkershemden de wereld veroveren. Alles was ineens opnieuw mogelijk, the sky die vroeger altijd the limit was, leek haast onbegrensd. Toen die zeepbel in ’94, ’95 uit elkaar spatte, wisten de meesten dan ook niet meer van welk hout pijlen gemaakt. Midden jaren negentig vergleed de alternatieve muziekscene na de plotse dood van de grunge langzaam maar zeker in een diepe coma.
Tel daar nog bij dat de hoogdagen van de Engelse shoegaze met hoogvliegers als Ride en My Bloody Valentine stilaan voorbij waren geraasd en dat de mogelijke opvolgers voor beide stromingen, bijvoorbeeld fijne noisegroepjes als Magnapop en The Breeders, vooralsnog te licht wogen om het tij te keren. De Britpop van zijn kant mocht dan misschien wel een hoogconjunctuur kennen; een groep als Radiohead was, ondanks het monstersucces van de single "Creep", nog lang niet tot volle wasdom gekomen (dat zou pas in 1997 gebeuren met Ok Computer). Van Americana of The New Folk Movement was in de verste verte nog geen sprake. Integendeel: singer-songwriters als Suzanne Vega of zelfs Luka Bloom waren al lang over hun hoogtepunt heen en bleven teren op successen uit het verleden.
Bovenop dit alles viel er niet te ontsnappen aan het rotcommerciële verschijnsel van de boysbands die zich, als vliegen op een mesthoop, razendsnel vermenigvuldigden. Het waren de dagen dat je Wet Wet Wets "Love Is All Around" op alle mogelijke en onmogelijke momenten door de strot geramd kreeg, dat Take That nog lang niet de kwaliteit en grandeur uitademde die Robbie Williams’ latere solocarrière wel zou kenmerken, en dat zelfs in Vlaanderen plastieken popsterretjes voor pubermeisjes de kop opstaken, getuige het steile succes van Get Ready.
Authenticiteit
In die context mag het niet verwonderlijk zijn dat een verlegen zanger met zijn combinatie van eerlijke folk en dampende rock bij velen een gevoelige snaar raakte. Nochtans had Buckley zijn stamboom tegen zich. Zijn vader was niemand minder dan Tim Buckley, singer-songwriter en componist van onder meer het geniale "Song To The Siren", een song die onsterfelijk werd in de versie van This Mortal Coil. Hoe boks je op tegen zo’n erfenis? Wel, eigenlijk heeft Buckley junior nooit geprobeerd om zijn roots te verloochenen. Muzikaal kan je wel duizend verschillen tussen vader en zoon opsommen maar de kern is deze: beiden hengelen, weliswaar op verschillende wijze, naar dezelfde emoties bij de toeschouwer. Beiden dragen, met andere woorden, authenticiteit hoog in het vaandel.
Onder meer door die eerlijke ’Niets in de handen, niets in de zakken’-attitude klinkt Grace, Jeff Buckleys ragfijne debuut, dertien jaar na datum nog steeds verrassend fris. De plaat is doordrenkt met de invloeden van Buckleys vader, maar weerspiegelt ook de liefde van zoonlief voor de rock, en dan vooral de hardrock van de vroege jaren zeventig. Grace bevat een uniek huwelijk tussen folk en rock, alsof Led Zeppelin, Big Star, Patti Smith en Van Morrison samen een plaat hebben opgenomen. Het is die uitgekiende combinatie tussen ontroering en distortion die het hem doen: het ene moment zit je op "Eternal Life" nog te headbangen, even later krijg je bij "Hallelujah", Buckleys kristalmooie cover van Leonard Cohen, een brok in de keel.
Bovenal ademt Grace pure, onversneden liefde voor muziek uit. Niet verwonderlijk, als je inzoomt op Buckleys korte levensloop. Geboren in Orange County in Californië, zat hij in de middelbare school al in diverse rock-, folk- en jazzgroepjes. Op zijn achttiende trok hij dan ook naar een jazzschool in LA, waar hij een tijdje meespeelde in Shinehead, een soort van reggaegroep. Nadien brak Buckley al behoorlijk wat potten met Gods & Monsters, een experimenteel combo dat georkestreerde chaos hoog in het vaandel droeg. Toch belette dit hem niet een bescheiden maar mooie carrière als singer-songwriter in clubs en koffiehuizen op te bouwen, iets wat in 1993 culmineerde in een platencontract bij Columbia Records en de release van zijn eerste e.p., Live At Sin-e.
Panache
De rest van het plaatje is genoegzaam bekend. Een jaar later kwam Grace en veroverde Buckley, met de single "Last Goodbye" als smaakmaker, op kousenvoeten de wereld. Hij werd een ster van formaat. Het feit dat hij er niet slecht uitzag en in interviews nooit een blad voor de mond nam, zal ongetwijfeld zijn populariteit mee opgevijzeld hebben, maar de grond voor zijn succes lijkt toch gefundeerd te zijn op zijn muziek. In de periode ’94, ’95 leek de gevoelige Buckley voor het eerst in lange tijd gelukkig met zichzelf, zijn muziek en zijn lot. In de lente van 1997 begon hij, oorspronkelijk samen met Tom Verlaine, in Memphis aan een plaat met als werktitel My Sweetheart, The Drunk. In de nacht van 29 mei 1997, midden in de opnames van de nieuwe plaat, besloot Buckley om te gaan zwemmen in de Mississippi, alwaar hij diezelfde nacht verdronk.
Buckleys plotse dood was een donderslag bij heldere hemel, een slag in het gezicht van elk rechtgeaard muziekliefhebber. Niet alleen omdat hij al tijdens zijn leven een timide incarnatie van het Live fast, die young-principe leek; Buckley had ook persoonlijkheid, panache, en illustreerde hoe je met een scheepslading integriteit toch succes kon hebben. Bovenal genoot Buckley een uitstekende livereputatie. Wie erbij was op Werchter ’95 zal dat laatste ongetwijfeld beamen: een meesterlijk concert, met Buckley als een volleerde koorddanser tussen wolkjes tristesse en moerassige rock.
Het desbetreffende optreden heeft, in de loop der jaren, een haast mythische status verworven. Terecht: samen met Nirvana, Galaxie 500, Sonic Youth en Spiritualized staat het ook in onze heilige top vijf van beste concerten ooit. Maar verder dan die mooie herinneringen blijkt Buckley junior tot vandaag de dag ook invloed op de betere pop-, rock- en folkmuziek te hebben. Zowel Travis, Heather Nova, Sparklehorse als The Red House Painters beamen volmondig dat ze op een bepaald punt in hun carrière door Buckley geraakt werden.
Hello & Goodbye, Een documentaire over Jeff Buckley wordt op 2 juni om 16u. gratis vertoond in de Tweebronnenbibliotheek in Leuven in het kader van het documentair filmfestival Docville. Aansluitend is er ook een documentaire rond Nick Drake. Alle info: www.docville.be