Zestien nummers en één zomerspecial: 13,5 centimeter ruggen in ons boekenrek betekent vier jaargangen Ink. die in een zucht voorbij zijn gegaan. De verkoop haalde niet het verhoopte niveau, subsidies werden stopgezet en ook het élan van de eerste nummers leek langzamerhand wat verdwenen. Na vier jaar houdt Ink. ermee op en dat is zéér zwaar zonde. Wat rest is een verweesde generatie jonge striptekenaars waarvan we hopen dat ze toch nog goed terechtkomen.
Het begon veelbelovend aan het begin van het nieuwe millennium: in oktober 2000 kwam huistekenaar Seb de redactie van het studentenweekblad Veto binnen met de vraag of we iets wilden schrijven over een nieuw tijdschriftje dat hij en zijn medestudenten eerste generatie striptekenaars van Sint-Lucas waren begonnen. Natuurlijk wilden we dat, maar groot was onze verbazing toen we de eerste Ink. ook effectief in handen kregen: met een glossy cover, knappe lay-out en stevig papier was het tijdschrift veel meer dan we hadden verwacht. Dit straalde professionaliteit uit én leek overlevingskansen te hebben.
Ook inhoudelijk zat het die eerste nummers erg goed met uitblinkend werk van onder andere Guido Devadder en Axel Jacobs. Na de eerste jaargang verdwenen die echter uit het zicht, maar niet alleen ontpopte Conz zich ter compensatie tot een rasverteller, ook een nieuwkomer als Stijn Gisquière had zich tegen dan geopenbaard als de meest poëtische van de almaar groeiende Ink.-clan.
En toch sloop de klad er wat in. De sterkhouders van het eerste uur vielen af — ook Seb zei het tijdschrift vaarwel — en het blad ging vooral teren op iets bekendere namen als Kim, Lecter en Ilah die het jonge legioen kwamen versterken. Bij het jong grut dat de ploeg vervoegde, sprong niemand er uit. Wat vooral opviel was hoe weinig van de tekenaars iets te vertellen hadden ondanks de nadruk die op Sint-Lucas op het scenario wordt gelegd. Waar het Ink. aan ontbrak waren verhalen. Op Conz en Gisquière na — niet toevallig de twee die de sprong naar een eigen album konden maken — en occasionele bijdragen zoals die van Peter-Jan Sioen in Ink. 12-13, was de spoeling bij momenten erg dun bij de niet-cartoonisten.
Dat is niet veel anders in editie 16 die het licht uitdoet. De laatste Ink. floot nog eens de hele bende bij elkaar en oudgedienden als Seb en Devadder duiken nog één keer op. Ook de grootvader van het Vlaams jong striptalent Bart "aanstormend sinds 1992" Schoofs is van de partij met de hilarische verzamelprenten "75 jaar Vlaamse Krantenstrips". Wil iemand deze man dringend eens een stevig publicatieritme opleggen (en er grof voor betalen)? Wij hebben onze regelmatige dosis Schoofs nodig.
Jeroen Janssen — nog zo’n reus van de Vlaamse stripmarge — levert een volledig nieuw hoofdstuk over zijn Afrikaanse haas Bakamé. In dit verhaal slaagt de schelm er in aan een opgedrongen huwelijk te ontsnappen en tegelijk een neushoorn die uit zijn bek stinkt gelukkig te maken. De publicatie van een flard Gerolf Van de Perre is dan weer minder gelukkig: zijn grafiek is weliswaar fantastisch, in wat slechts een fragment is, komt het niet tot zijn recht.
Waarom Gilles Vranckx een al flauwe grap uit de allereerste Demo nog eens herhaalt is ons een volslagen raadsel. Ook Professor Progressie van Filip Ysenbaert is matig tot zwak. Opvallend ook hoe Stedho grafisch leuk uit de hoek komt, maar helaas een onbegrijpelijk verhaal aflevert. Wil iemand de man/vrouw een goeie scenarist aanpraten?
En misschien is dat de meest pertinente conclusie die uit vier jaar Ink. getrokken kan worden: hoe hard lesgevers Nix en Johan De Moor op Sint Lukas op de scenarionagel kloppen, het zou geen kwaad kunnen mochten er morgen een aantal goeie schrijvers zich aandienen om hun verhalen te laten interpreteren door al dat tekentalent.
Het heengaan van Ink. is geen goeie zaak. Integendeel. Niet alleen zorgde het voor de nodige speelruimte voor aankomend talent (één van de vereisten om subsidies te krijgen voor een stripalbum is dat je al gepubliceerd hebt. Ga er maar aan zitten.), het is gewoon belangrijk dat er ruimte tot experimenteren is. U hebt ons horen klagen over een dalend niveau, u hebt het gezanik gelezen over een gebrek aan scenario’s en toch bekennen we u ook dat Ink. kopen een vaste afspraak was. De krenten in het brood waren het meer dan waard. Wij hopen zelfs heel hard dat Axel Jacobs en Guido Devadder albumsgewijs nog iets van zich zullen laten horen. En daarvoor is Ink. belangrijk geweest: om zulke mensen een kans te geven. Daarvoor namen we met plezier het kaf bij het koren.
Oude Ink.s zijn nog steeds te verkrijgen, net als de laatste. Dat doet u in de betere striphandel of via uitgeverij Oogachtend. Wie zich helemaal schuldig voelt omdat hij het tijdschrift vier jaar lang genegeerd heeft kan dat nu nog goedmaken: voor 75 euro zijn alle zestien nummers van u. Wij houden u niet tegen en gaan alvast eens uithuilen bij cultuurminister Anciaux. Je weet nooit dat het helpt.