Adrian Crowley is op zijn negende album zijn eigenste zelve, maar toch verrassend anders. Dankzij de sfeervolle arrangementen werd The Watchful Eye of the Stars evengoed een weemoedige als optimistische trip.
Crowley nam zijn nieuwste op bij hem thuis en in de studio, met enkel een goedkope akoestische gitaar en een Mellotron als gezelschap. Achteraf liet hij het album onder handen nemen door producer John Parish. Zo simpel en effectief kan het zijn. Niet meer, niet minder. Een of twee takes, met of zonder foutjes, en hier en daar wat arrangementen die ervoor zorgen dat het hele album een dromerige trip is. Zo voorbij, en alvast uitkijkend naar de volgende sessie.
Dat weemoedige is moeilijk weg te werken, want zodra Crowley zijn mond opent en zingt of debiteert, roept zijn stemtimbre vanzelf weidse zichten en dromerig wegkijken op. Hierdoor hebben mensen wel eens de neiging om Crowley mistroostig of melancholisch te noemen, maar de arrangementen op The Watchful Eye of the Stars geven de songs een zwierige air die we niet gewoon zijn van de Ier. Bovendien wordt hij vocaal bijgestaan door de ijle zang van Nadine Khouri en Katell Keineg, twee dames met pit én meerwaarde.
Het begint al met de sobere akoestische gitaar in “Northbound Stowaway”. Het achterliggend arrangement – viool incluis – klinkt bijzonder folky en verrassend on-Crowley. Ook “Bread & Wine” krijgt door de viool diezelfde muzikale ondertoon mee. En wie ooit een excuus zoekt waarom hij nog altijd niet geantwoord heeft op die brief/mail, krijgt hier de ultieme uitvlucht: “It’s taken me so long to write to you, well I just couldn’t find a pen. And then there was the quest for writing paper and it just went on from there”.
Is het muzikaal wat wennen, dan zijn de teksten wel weer vintage Crowley. De man heeft een patent op dromerige vertellingen over outcasts die op een of andere manier toch proberen te passen in deze snel veranderende wereld. En hoewel er minder archaïsche woorden te vinden zijn, valt er toch te genieten.
Zo is er “Ships on the Water”, waarin hij speelt met het idee van de verloren gelopen verstekeling (”Seven days of solitude, A room by the water, Ships pass my window, Seven times a day, Ships on the water, Make me feel lonely, It’s something I think of, Seven times a day”). “Underwater Song” is een dromerige, etherische trip naar lang vervlogen (en verdronken) tijden, maar krijgt hier en daar een dreigende ondertoon mee (“Last night in the throes of a fever, I went back to the old neighbourhood, And I went diving to your house”). Niet direct een sprookje met een goed einde, maar zo gaat het nu eenmaal in het universum van Adrian Crowley.
“A Shut In’s Lament” is een lange en mysterieuze opsomming die ogenschijnlijk nergens heen gaat, maar de aandacht blijft toch, mede door het achterliggend arrangement vol distortie. Ook “The Singalong” is een opsomming van korte gedachten, maar meesterlijk in zijn eenvoud: door het gebruik van this in plaats van the, krijg je na een tijdje toch een indruk dat hier een verhaal verteld wordt (“This midnight feast – this flowing cup – this long romance – this stolen kiss”). Je wordt in het verhaal gezogen, en alweer blijf je geboeid en gebiologeerd luisteren, want je wil toch weten hoe het eindigt?
Het blijft verbazen dat Adrian Crowley erin slaagt om met bekende ingrediënten ons toch weer een nieuw gerecht voor te schotelen, steeds opnieuw. Voor liefhebbers die het graag wat mysterieuzer en diepgravend hebben dan wat je op de radio hoort.