Maandag 11 januari 2016, 08.00 uur. Een BBC Breaking News-alert op mijn iPad: “David Bowie has died”. Eerste gedachteflits: “Alweer een hoax, hoeveel keer is Willie Nelson de laatste jaren al niet doodverklaard?
Maandag 11 januari 2016, 8.30 uur. Het nieuws op Radio 1: “Gisterenavond is rock- en poplegende David Bowie overleden. Hij was pas 69 en overleed aan kanker.”
Instant shock, ongeloof. Meer dan bij het plotse overlijden van Luc De Vos in november 2014 of van Lemmy Kilmister, twee weken geleden. Want helden worden niet verondersteld vroeg te sterven. En dat was Bowie voor mij: zijn muziek doet mij nog steeds lachen, huilen, dansen en rocken. Voor hij vervangen werd door poppy muzikanten midden jaren tachtig was hij mijn eerste (kortstondige) jeugdidool.
David Robert Jones werd geboren op 8 januari 1947 in Zuid-Londen en het was vlug duidelijk: deze jongen was tot grootse muzikale dingen in staat. Op zijn vijftiende vormde hij zijn eerste groepje The Konrads en twee jaar later kon je hem terugvinden bij The King Bees. Nauwelijks twintig veranderde hij zijn naam in David Bowie om verwarring te vermijden met Davy Jones van The Monkees.
Het eerste succes kwam in 1969 met “Space Oddity” over de fictieve astronaut Major Tom. Rond die tijd kwam Bowie in contact met Tony Visconti en Mick Ronson, twee muzikanten wiens naam voor eeuwig en altijd met David Bowie zullen verbonden zijn. Bowie begin in die periode ook meer en meer te experimenteren, zowel op muzikaal als op vestimentair vlak. Ziggy Stardust zag het licht, samen met het oranje piekhaar en de jumpsuits. Om even snel te verdwijnen als hij gekomen was. Ziggy werd Aladdin Sane werd de Thin White Duke. En bij elk personage paste een andere garderobe, de een al wat extravaganter dan de andere.
In 1974 verkaste Bowie naar Amerika, om enkele jaren later met een kanjer van een cocaïneverslaving terug te keren naar Berlijn en er onder andere zijn bekendste song “Heroes” op te nemen. Voor de Berlijnse trilogie Low, Heroes en Lodger werkte Bowie samen met Brian Eno.
Alles samen maakte de Brit in de jaren zeventig elf albums en het zijn ook de songs van die platen die de meesten zullen bijblijven: “Heroes”, “Station To Station”, “Diamond Dogs”, “Rebel Rebel” … de lijst is eindeloos.
De jaren tachtig brachten commercieel succes en wereldwijde bekendheid, maar op creatief vlak was dit decennium minder geslaagd. Zeker, “Let’s Dance” is een kanjer van een popsong, fantastisch geproducet door Nile Rodgers, maar het leek wel alsof voor Bowie ultieme creatieve vrijheid en commercieel succes niet samengingen.
Begin jaren negentig kreeg de carrière van Bowie een kortstondige, nieuwe boost: hij vormde samen met Reeves Gabrels, Tony en Hunt Sales de rockgroep Tin Machine, maar die was maar een kort leven beschoren. Bowie trok weer solo verder en maakte platen met opnieuw Nile Rodgers (Black Tie White Noise) en Brian Eno (Outside).
Na 2004, toen Bowie on stage een hartaanval kreeg, werd het stil. Hij verklaarde geen zin meer te hebben in opnames, muziek of op een podium staan. De aandacht voor de muzikant Bowie deemsterde weg en daarom was iedereen stomverbaasd toen hij op 8 januari 2013 aankondigde dat hij een nieuw album The Next Day klaar had. “Bowie is back” blokletterden de kranten, maar de langverwachte promotour volgde niet. Nooit nog zou David Bowie live te aanschouwen zijn op een podium.
Al flakkerde de hoop van de fans toch nog even op toen hij in 2015 opnieuw een langspeler aankondigde met als releasedatum 8 januari 2016, de dag van zijn 69ste verjaardag. De eerste single “Blackstar” toonde ons een verouderde, maar nog steeds charmante en cassante Bowie: klaar om alle andere artiesten de weg te wijzen. Want ook nu was hij erin geslaagd om met freejazz, hiphopritmes en donkere sferen de nieuwsgierigheid van de mensen te wekken. Kon hij het nog? Ja inderdaad, hij kon het nog.
Wat bijna niemand wist, is dat Blackstar Bowie’s zwanenzang was. Zijn laatste geschenk aan ons, zijn fans. Hij bleef trouw aan zichzelf en zijn imago van de vriendelijke, maar toch mysterieuze man: hij hield zijn ziekte verborgen voor de buitenwereld. Wellicht wou hij niet dat zijn laatste wapenfeit zou onthaald worden als het werk van een stervende man – en dus op subjectief medeleven zou rekenen. Iedereen moest de kans krijgen om onbevooroordeeld te luisteren.
Wist hij dat hij zijn 69ste verjaardag nog zou halen? We zullen het misschien nooit weten.