Beck is voor mij altijd het grootste enigma in de popmuziek geweest. Niet zelden tref ik mezelf op vrijdagavond, gebogen over het bad, met waspoeder en vuile kleren bij de hand, me afvragend wat Beck op dat moment aan het doen zou zijn. Vast niet de was, vermoed ik dan, waarna ik nietsontziend wring alsof mijn leven ervan afhangt. Met Colors heeft Beck de plaat gemaakt waarop hij de was doet.
Ik geef een voorbeeld. Greg Kurstin, een van Becks bandleden voor hij hits voor onder anderen Kelly Clarkson ging schrijven, fungeert hier als producer. Het tekent de insteek van Colors. U vermoedt al dat ik niet helemaal wild word van Becks jongste en dat vermoeden is correct. Al te vaak klinkt het album alsof we luisteren naar iets dat Bruno Mars of Robyn had kunnen maken.
Al bij de eerste noten van opener “Colors” mikt Beck op dansende benen op vrijdagavond — de vuile was schiet er bij in. Het mocht, na Morning Phase, allemaal wat vrolijker en hoewel ik zelden lach, kan ik die emotie bij andere mensen best smaken, maar moest het daarom kwalitatief echt zoveel minder? Het mag geen toeval heten dat Colors het meest beroert wanneer de plaat het minst dramt en wanneer het volume (ik noem het ondertussen: het lawaai) wat naar beneden mag. Daar kan ook een panfluit niks aan verhelpen.
Ik vervolg chronologisch — eerst de hemden, dan de sokken — want ik moet ook wat, en hoor hoop in “Seventh Heaven”, dat catchyer is, maar wat vergaat in de poppap die het geheel uitstraalt. Maar hoop is vluchtig en vervlogen voor je besefte dat het er was. Dat heeft het nummer alvast gemeen met “I’m So Free”, waarin Beck aan de rap gaat. Ik hou niet van rap, maar dat weerhoudt me er niet van Beck niet de beste rapper te vinden die ik deze week al hoorde. Dat hoor je eveneens in “Wow”, maar enkel op eigen risico.
Ook “Dear Life” stoot zich aan dezelfde steen. Initieel best aardig, maar nog voor die gedachte voldragen is, vraag je je alweer af hoe je je die in je hoofd haalde. Het zal wel een radiohitje wezen, maar zou je het aan Beck hebben toegewezen als hij het zelf niet had gezongen? Zou je dat met de weinig verrassende, al te energieke meezinger “Square One” gedaan hebben? Zou het hele album, met net-niet afsluiter “Fix Me” als slotnoot een pastiche op Coldplay zijn? Wie zal het zeggen.
“No Distraction” en “Up All Night” zijn beter: fijn luisteren in de file, want aangenamer dan de verkeersberichten, maar je mag toch hopen dat dit niet de songs zijn waarmee een onverlaat in 3017 per ongeluk Beck herontdekt. “Dreams” leek me jaren geleden al een smetje op het eigenlijk onkreukbare blazoen van Morning Phase, maar lijkt plots warempel een fijn popnummer — u weet wel: land, blinden en eenoog. Het voelt als cola drinken, genieten van de eerste suikerrush en finaal beseffen dat je gevallen bent voor een formule, daar waar Beck altijd het best was als zeven niet aan te duiden drankjes dooreen geshaket.
Ooit zong Beck dat MTV hem zin gaf in crack en besloot hij zelf een avant-garde tegen de al te commerciële popmuziek te worden. Vandaag toont hij zich als epigoon van een cultuur die hij decennialang overstegen heeft. Drie jaar zou Beck aan Colors gewerkt hebben. Dat is best veel voor een kattenwasje.