Er zijn van die films waarvan de opzet al zo angstaanjagend metaforisch is dat ze alleen al daarom de moeite waard zijn. Joe is zo’n film.
Ha, Nicolas Cage, wat was het weer lang geleden. Na een hele hoop B-films die doorgaans zelfs in al hun pulpiness niet plezant wisten te zijn, maar waarin de Cagemeister zonder nadenken kon overacten, is het zo ongelooflijk fijn om een film als Joe te zien. Zeker als je bedenkt dat zelfs in z’n betere prenten van de afgelopen tien jaar — denk Kick-Ass en vooral Bad Lieutenant: Port of Call New Orleans — Cage de geflipte en gestoorde karikatuur van zichzelf bleef die zo populair is op het wereldwijde web. En ook al werkte dat in die films — Bad Lieutenant is van Werner Herzog, veel geflipter vind je ze niet in filmland — toch wisten wij dat er ergens ook een ingetogen maar eens zo sterke versie van de acteur nog bestond. Het is die versie die regisseur David Gordon Green Joe bij Nicolas Cage naar boven heeft weten te brengen.
Een van de vele redenen waarom Joe zo goed werkt, is dan ook de manier waarop het titelpersonage en Cages vertolking ervan hand in hand gaan. Joe is geen onbeschreven blad: een verleden in de nor, een opvliegend temperament, een caféruzie hier en daar die uit de hand (en uit een geweerloop) loopt, een louche job als bomendoder, een klantenkaart bij het bordeel, en een rook- en alcoholverslaving waarvan zelfs z’n naar longkanker ruikende hoest het niet kan halen. Maar vooral: een knagend gevoel van een verspild leven, van fouten die hij vroeger heeft gemaakt en achter zich wil laten, maar toch nog geregeld de kop opsteken. Joe is iemand die z’n best wel wil doen om z’n verleden te begraven, maar zichzelf tegen beter weten in ook een beetje tegenwerkt. Wie de analogie met het laatste decennium van Cages carrière niet ziet, is stekeblind.
Maar dan is er nog Ryan, een vijftienjarige doorzetter die voor z’n familie moet zorgen. Z’n vader is een dronkenlap die al lang niet meer recht kan lopen en niet vies is van een klap aan z’n vrouw of z’n zoon; de huiselijke problemen hebben Ryans zus een knoert van een trauma bezorgd, dat haar letterlijk het zwijgen heeft opgelegd. Ryan moet de kost winnen: hij vindt een job én een onwaarschijnlijk rolmodel bij Joe. Ryan wordt vertolkt door de jonge Tye Sheridan, het onmiskenbaar grote talent dat vorig jaar in Matthew McConaugheys voetsporen liep in het ijzersterke Mud. Net zoals de casting van Nicolas Cage in de rol van Joe in de sterren geschreven lijkt te staan, zo moest Sheridan ook wel de rol van Ryan vervullen. Omdat we allemaal hopen dat Sheridan niet dezelfde fouten maakt als Cage, net zoals we hopen dat Ryan niet dezelfde fouten maakt als Joe.
Misschien is de titel van David Gordon Greens nieuwste film dan ook een beetje ongelukkig gekozen; Joe gaat niet enkel over de catharsis van Joe, maar ook over de coming-of-age van Ryan — meer nog dan Mud ook enkele levenslessen aan Ellis diets maakte. De parallellen tussen die beide films houden daar overigens niet op: zoals Mud zich afspeelde in de zweterige moerassen van Arkansas, zo is het verhaal van Joe gesitueerd in het broeierige zuiden van de VS, waar de mannen rondrijden in aftandse trucks en de centrale ontmoetingsplaats zich bevindt bij de plaatselijke kruidenier. De sfeer van de deep south penetreert Joe zo voor de volle speelduur van de film.
De setting is dan ook een van de zaken die van Joe meer maken dan de film eigenlijk is. Het verhaaltje, gebaseerd op een roman van de ons voorheen onbekende auteur Larry Brown, is niet bijster origineel, en wordt niet meer dan degelijk verteld. De film scoort geen punten met de ietwat voorspelbare climax, die je al lang voor het einde van de film voelt aanmaken, maar wel met de geloofwaardigheid waarmee David Gordon Green en zijn cast dat verhaaltje invullen. We kunnen niet genoeg benadrukken hoe goed Cage en Sheridan zijn in de twee hoofdrollen, maar ook in de bijrollen heeft Green aandacht voor een trefzekere casting. Zo werd de zwervende vader van Ryan letterlijk uit de goot geplukt; z’n prestatie voelt dan ook beklijvend echt aan. Gary Poulter, zoals de man heet, werd enkele maanden na de opnames helaas dood op straat teruggevonden. Tragische personages bevolken blijkbaar ook de wereld buiten de grenzen van de Amerikaanse independent cinema.
Niet alleen de cast, maar ook David Gordon Green zelf verdient echter een boel krediet voor het niveau dat ie uit het verhaal van Joe weet te puren. Green neemt de tijd om z’n personages zich geloofwaardig te laten ontwikkelen: scènes waarin Joe bij enkele vrienden een paar steaks uit een hert gaan snijden, sturen het verhaal misschien niet in de meest efficiënte richting, maar laten wel toe om Joe in al z’n facetten te tonen. Halverwege de film pakt Green bovendien uit met een nogal clichématige, maar trefzeker geregisseerde montagesequentie, waarover Joe in een mijmerende voice-over z’n leven mag beschouwen.
Als Joe op een ander moment en met andere hoofdrolspelers was uitgekomen, had David Gordon Green waarschijnlijk een aardig catharsis- en coming-of-age-drama gemaakt: niet bijster vernieuwend, maar vol zelfvertrouwen geregisseerd, het verhaaltje zelden meeslepend maar altijd vakkundig tot bij de climax geleid. De casting van Cage en Sheridan zorgen er echter voor dat Joe nog net een tikkeltje meer is dan dat: op het moment dat Cage z’n carrière definitief in het slop leek vast te zitten en Sheridan een eerste keer de kop aan het venster kwam steken, valt Joe een dijk van een mijlpaal in de carrières van beide acteurs te noemen. Ga hem zien, nu het nog kan.