Garagerock en sixtiespop zijn twee genres waar je niets mis mee kan doen en die Jaill weet te combineren alsof het niets is. Met zijn tweede echte plaat is Jaill uitgegroeid tot een volwaardige band die toont redelijk wat in zijn mars te hebben. Nu de pieken nog weten uit te breiden tot een gans album en we zijn er.
Want That’s How We Burn zal voor Jaill niet hetzelfde zal betekenen als pakweg Crooked Rain, Crooked Rain voor Pavement. Daarvoor klinkt Jaill nog net iets te veel als de betere middenmoot. Maar ergens in de muziek op deze tweede plaat gloort het potentieel van het gezelschap en dat speelt in het voordeel van Jaill. Zo is openingstrack “The Stroller” een killer. Woest knallende drums in de intro, spannend gitaartje onder de strofes, een kort maar krachtige solo op de juiste momenten en een ritme dat voortjakkert als een bronstige dansvloerjager.
Daar staat echter tegenover dat niet elke track van Jaill even verslavend is, of zelfs maar in staat is om te blijven hangen. “Everyone’s Hip” belichaamt perfect de schaduwzijde die Jaill nog van zich af moet leren gooien. “Everyone’s Hip” ligt weliswaar best goed in het gehoor, maar achter de – ook hier — lekker knallende drums en de heerlijke, aan surfplaten refererende oooh-aah’s, gaapt de leegte. Er mist iets in het nummer. En dat geldt, helaas, voor veel van de songs op That’s How We Burn.
Nochtans heeft Jaill al een redelijk indrukwekkend parcours afgelegd. Begonnen als tijdverdrijf waarmee drummer Austin Dutmer en zanger/gitarist Vincent Kircher sinds 2002 de lege uren opvullen, heeft Jaill ondertussen een redelijk verhaal achter zich. Het ene zelfgebrande album –gemiddelde oplage: 25 exemplaren– volgde het andere op, terwijl in hoog tempo bassisten binnengehaald en buitengegooid worden.
Met Andrew Harris werd een jaar of vier geleden de juiste man op de bas gevonden en vorig jaar kon Jaill uitpakken met een eerste, echte plaat, There’s No Sky (Oh My My). Enter een platendeal met Sub Pop, een extra gitarist die luister naar de naam Ryan Adams en de toekomst lijkt open te liggen voor Jaill.
Afgaand op een track als “Thank Us Later” zou dat helemaal kunnen kloppen. De slidegitaar die in de intro weerklinkt, zorgt dat het viertal aansluit bij het klassieke, 60’s- en 70’s-segment uit de rockmuziek, terwijl de lofi muzikale omkadering refereert naar wat eens alternatieve rock was en de opbouwende drum van Dutmer en Kirchers nonchalante zang zorgen dat Jaill overkomt als geestverwante band van recente favorieten als Harlem en Male Bonding.
Net als bij die bands, geeft Jaill blijk van tonnen talent, dat echter nog niet helemaal gekanaliseerd wordt en hier en daar gediend zou zijn met wat meer kill your darlings. Een “She’s My Baby” klinkt namelijk wel aardig, maar niet als de killertrack die het, misschien zelfs met een ietwat minder gepolijste productie, had kunnen zijn.
Neemt niet weg dat wie een spring-in-het-veld-anthem als “How’s The Grave” kan afleveren, onze sympathie geniet. De liefde, het leven, het krankzinnig gedrag en een –mits luid genoeg gespeeld– opzwepend ritme: dit is de Jaill die we aan de borst drukken. Als we dat nu net iets vaker konden doen, dan hadden we voer voor de eindejaarslijstjes gehad.