Uit het grote boek der clichés wordt veelvuldig en gretig geciteerd door mindere en meerdere goden wanneer deze om een idee verlegen zitten. Nu en dan schrijft een vernieuwende artiest er een lemma, paragraaf of — in een enkel geval — nieuw hoofdstuk bij, waarna er enkele kanttekeningen of correcties later opnieuw naar hartenlust aan gerefereerd mag worden.
Sommige artiesten slagen er nooit in om onder de vleugels van hun voorbeelden uit te groeien, zij blijven consequent en zonder gêne het clichéboek bovenhalen wanneer ze iets te vertellen hebben. Het zijn verdorde schriftgeleerden voor wie het geschreven woord boven alles staat, angstig als ze zijn om zelf maar één eigen gedachte uit te spreken. Alleen wie verslingerd is aan bepaalde stijlen of lemma’s zal aan deze papegaaien aandacht besteden, de anderen vinden in het steeds verder uitdijende boek snel een nieuwe passage om zich aan te laven.
Op deze speurtochten naar nieuwe en andere dingen dook in het verleden wel eens de naam van Keith Kennif op, die niet alleen met Goldmund maar ook en vooral met Helios zichzelf wist op te laten merken. Bij beide groepen valt ondanks hun verschillende stijl (de pianostukken van Goldmund versus de elektronica van Helios) een romantisch verlangen naar stilte op. Het mag dan ook niet verwonderen dat het vorig jaar uitgebrachte Eingya hoog scoorde in allerlei lijstjes en meerdere gevoelige snaren raakte. Jammer genoeg slaagt Helios er niet in om die schoonheid met de e.p. Ayres te evenaren, laat staan te overtreffen.
Eerlijk gezegd mag Ayres zelfs met enige overdrijving een stinkerd van formaat genoemd worden. Want ook al kon Kennif in het verleden niet onmiddellijk verweten worden de meest innoverende artiest te zijn, hij wist zich wel meerdere stijlen eigen te maken en zo een eigen stem te vinden. Op zijn laatste plaat neemt hij die eigen stem jammer genoeg letterlijk en zingt hij zowaar op elk nummer. Het grootste struikelblok daarbij is ongetwijfeld dat Kennif geen al te goede zanger is, waardoor de muziek opeens klinkt als dertien in een dozijn indietronica.
Op de verschillende nummers valt muzikaal nochtans weinig aan te merken, de spookklanken in "Woods And Gives Away" en de pulserende klanken in "A Rising Wind" klinken bijvoorbeeld wondermooi, maar het geheel blijft vooral door de stem zo lamentabel dat ze al snel in de grijze brij wegzinken. Dat Kennif een vakman is, staat ook op deze plaat buiten kijf: de productie is verzorgd (luister maar naar "Signed I Wish You Well" met zijn heldere wind chimes) en de verschillende klanklagen worden netjes op elkaar gestapeld. Alleen draagt de zang nergens bij tot wat in essentie dromerige songs behoren te zijn. Het absolute dieptepunt is ongetwijfeld de "In Heaven"-cover (uit Eraserhead) die nergens de dromerige sfeer van het origineel haalt.
Op zijn twee vorige platen citeerde Helios nu en dan uit het grote clichéboek om zijn eigen stelling te onderbouwen. Hij herschreef een lemma, voegde een kanttekening toe of schrapte een verkeerd geplaatst woord. Op Ayres herhaalt hij klakkeloos wat anderen gezegd en geschreven hebben. De e.p. krijgt weliswaar een tien voor vakmanschap, maar voor inventiviteit kan hier alleen maar een dikke nul gegeven worden. Als hij zich op zijn volgende plaat herpakt en belooft niet meer (op deze manier) te zingen, zullen we dit tussendoortje echter graag met de mantel der liefde bedekken.