Het eerste visitekaartje van een album is de hoes, en die suggereert dat Dans Dans een andere koers vaart op album nummer vier. Die indruk klopt, al hoef je nu ook geen stilistische aardverschuivingen te verwachten. Meer dan ooit zit het verschil ‘m in de nuances, die de kern van het trio misschien meer dan ooit tevoren ontbloot hebben.
De beweging weg van de covers wordt hier aangehouden. Was de verhouding tussen andermans en eigen composities op het debuutalbum nog 5/1, en 7/4 op I/II, dan werd het roer omgegooid vanaf 3, met z’n 2/6. Driekwart eigen materiaal, maar het weerhield Dans Dans er niet van om z’n sterkste en vooral meest coherente statement te maken. Op Sand, een toepasselijk anagram, gaan ze naar 1/8. Andermans inspanning is hier geen fundament of springplank meer, maar een geste van de band, alsof ze terloops nog eens willen zeggen waar ze ooit vandaan kwamen en inspiratie opdeden.
Met het vooruitgeschoven “Close Your Eyes” werd onlangs een tipje van de sluier opgelicht, en het was veelzeggend. Samen met de opvallende clip van Philippe Werkers werd een uiterst minimale gedaante gepresenteerd, eentje waarin een stompende basdrum, simpel dalend bas- en gitaarmotief meteen een onderkoelde, vaagweg etherische sfeer neerzetten. Minder aards, minder ‘schwung’ dan de klassieke Dans Dans, met warrige nevel die traag optrok maar geleidelijk wel plaats ruimde voor een omslag, ergens na een minuut of twee, die het samenspel naar een soort van uitgepuurde dance stuurde. Misschien wel de subtielste Dans Dans-groove tot nog toe, met pas voorbij de helft een Dockx in exploratiemodus en de verwelkoming van de nacht.
Opener “TV Dreams” heeft niet zo veel tijd (of draaibeurten) nodig om onder de huid te kruipen. Na wat elektronisch gefröbel en een gerekte aanloop, belanden we weer op vertrouwd terrein, waarin de losjes wentelende ritmesectie van Jacques en Cassiers snel z’n draai vindt, het gitaarwerk even begint te steken, de band vervolgens even terugplooit in een introspectieve trance en ten slotte toch kiest voor zo’n woelige, bijna ontsporende finale. Tumultueus, rumoerig, genereus. Het is echter een voorbeeld van een expansieve drift die niet meer zal terugkeren. Of toch niet in die vorm. “Feline” teert daarna op een springerig, swingend basmotief dat het trio aanzet tot een verleidingsdans annex bluesy shuffle, met een vuurtje dat gestaag aan de kook gebracht wordt.
Al even groovy: “Vluchtheuvel”, een verre verwant van hun versie van Sonny Rollins’ “Freedom Suite”, met een van Dockx’ meest expressieve solo’s en een verrassend krap afgerond einde. En dan is er in die uithoek ook nog “Cargo”, met brommende, fuzzy bas en een aanstekelijk, haast lijfelijk ritme dat vanzelfsprekend blijft rollen en draaien en wentelen. Het laat de band horen in een verrassend lichtvoetige stemming. Hoewel sound en stijl nog altijd duidelijk herkenbaar zijn, voelt Sand regelmatig meer atmosferisch, open en minder geconstrueerd aan dan z’n voorgangers. Minder film noir en spaghettiwestern dan dromerige arthousefilm. Minder geworteld in de grond, meer met het hoofd in de wolken.
Blijven dan nog een aantal stukken over die de meer introspectieve, fragiele kant van Dans Dans tonen, met “Chi Mai” op kop. Het is de tweede keer dat Dans Dans een van Morricone’s klassiekers onder handen neemt (na “The Sicilian Clan”). Met deze warme productie is er de vanzelfsprekende neiging om de parallel te leggen met Zorns latere versie, maar het trio is er goed in geslaagd om de wat onwerkelijke sfeer en sentimentaliteit van Morricone’s beste uitvoering (die voor Le Professionel, in het geheugen gegrift van iedereen die opgroeide in de vroege jaren tachtig) te behouden, maar dan zonder beroep te moeten doen op bombast of productie-ingrepen die anno 2016 op hoongelach zouden worden onthaald. Eigenlijk al even goed: “Remnant Of A Dream”, het fraaiste, meest tedere sinds hun “Fleurette Africaine” of, daarvoor, “Yesterday Is Here”. Een toevoeging aan een reeks bloedmooie ballades.
Rest er enkel nog het slotduo “Thieves” en “Rumour”, de D-kant van het album. Het eerste struint heupwiegend voorbij, met een onderkoelde, slome groove, drijft op een dromerige sfeer en kleine geluidsdetails. Het slotstuk voelt ook echt aan als een coda, met een bas die zorgeloos op wandel gaat richting uitgang, terwijl wat verstopte toetsen, spaarzame gitaarvegen en een flard uit Hitchcocks Shadow Of A Doubt zorgen voor minimale inkleuring. Daarmee eindigt Sand niet met een climax of hoogtepunt, maar onderstreept het wel nog eens de sfeer en aanpak die het album onderscheidt van zijn voorgangers. Als dat platen waren van modder en klei, wat zwaarder en met een penetrante turfgeur, dan is dit inderdaad het zand dat tussen de vingers glijdt. Minder kleverig en donker, maar al even verraderlijk.
Sand heeft misschien wat meer luisterbeurten nodig om z’n troeven duidelijk te maken (wat op zijn beurt wat ironisch kan zijn), maar laat een meer minimale, dromerige, soms wat narcotisch klinkende Dans Dans horen. Niet zozeer van de sigaretten en de sensualiteit van de nacht, maar opgesloten in dat even onwerkelijke gevoel van ontwaken, wanneer slaap- en waaktoestand, droom en werkelijkheid, herinnering en verbeelding even met elkaar vechten om dominantie. Het is een speciaal, fascinerend geluid.