IJsland. Een land dat evenveel dromerige verbeelding lijkt te zijn als een echte realiteit. Dat de meeste muziek die uit het land komt ook een rechtstreekse soundtrack bij het landschap vormt, helpt daar ook al niet bij.
Mensen die die IJslandse soundtracks een warm hart toedragen, kunnen nu alweer hun oren spitsen. Bij het schijnbaar bovengemiddeld aantal muzikanten dat het land telt, kan nu immers ook Lárus Sigurdsson gerekend worden. Nu ja, in zijn thuisland gaat hij al wel even mee; hij bracht al een vijftal albums in eigen beheer uit en maakt ook deel uit van postrockband Stafraenn Hakon. Nu verschijnt er via het fijnproeverslabel Volkoren, opgericht door leden van at the close of every day en gespecialiseerd in kleine, subtiele muziek, een eerste echte grote release voor de IJslander.
Nog een leuk weetje: Sigurdsson is ook instrumentenbouwer en puzzelde elk instrument dat op het album te horen is ook zelf in elkaar. En de muziek? Die bestaat uit lang uitgerekte strijkers, zachte akoestische klanken en een ijzige wind op de achtergrond waarbij alle nummers langzaam in elkaar overvloeien. Hier dus geen elektronica of synthesizerdrones, maar enkel ambachtelijke melodieën. Evenveel ruimte is er ook voor de stiltes tussen de klanken. Daarbij leunt hij nog het dichtst aan bij de soundtracks van Jóhann Jóhansson, die andere IJslander die van rustieke en ijle ambient zijn specialiteit heeft gemaakt.
Opener “Entry By The Wolf Door” bevat al meteen alle kenmerkende elementen waaruit het album is opgebouwd. De vraag is bij de aparte nummers vooral welk instrument de echt leidende rol zal spelen. In het openingsnummer is dat een mooie akoestische gitaar. Later zal die nog eens terugkeren in het verstilde “Helmut Holds Calmness In Chaos”, met zijn heel klassiek aanvoelende invalshoek een van de hoogtepunten van We Are Told That We Shine. In opvolger “Fergir” wijkt die dan weer wat voor een melancholische viool, die ook op “Fina Mondsuchtig” zijn stempel drukt. Op het vlak van eenzame strijkersklanken lijkt de muziek van de IJslander zelfs wat op Constellation-telg Saltland, hoe verschillend hun muziek voor de rest ook is.
”Vid Dimmumót” bevat daarbij nog wat mooie belletjes die klingelen op de achtergrond en in “Snirt” komt een gloedvolle piano naar boven, maar over het algemeen baadt elk nummer wel in dezelfde klankkleur. En die kleur bestaat vooral uit ijzig blauw en zwart. Hier geen zachte toetsen, wel een kille wind die door alle nummers waait, in de lijn van de eenzaamheid van Englabörn, het meesterwerk van de al genoemde Jóhann Jóhansson. Op het niveau van die meester staat Sigurdsson tot nu toe nog niet. Daarvoor verdwijnen te veel van zijn nummers tussen de plooien van het geheel, dat weliswaar mooi is maar misschien ook een beetje té eenvorming. De kunstige gelaagdheid in zijn songs is er echter al wel. Als hij deze nu elk nog een beetje meer een eigen smoel weet te geven, dan mogen we van Sigurdsson hopelijk ook nog eens een winters pareltje verwachten.