2014, we weten niet wat we er van moeten maken. Veel goede platen gehoord, maar weinig dat ons bij de keel heeft gegrepen, weinig platen die ons hebben uitgedaagd of geïntegreerd. Misschien lag het aan een gebrek aan toewijding van onze kant, maar feit is: het was een episch gevecht om een top 10 samen te stellen en we zijn niet verder geraakt dan acht platen. Gelukkig wel acht goede.
- Sun Kil Moon::Benji Het is opmerkelijk hoe populair Benji geworden is: een plaat waar op elke song wel iemand het loodje legt, dagboekteksten die niets aan de verbeelding overlaten – van zijn vroegste seksuele ervaringen op “Dogs” tot een ode aan zijn moeder op “I Can’t Live Without My Mother’s Love”. Het was net die openheid, die alles onthullende directheid die zoveel mensen aansprak. De plaat klinkt ruw, onaf en staat bol van verdriet, loslaten, herinneringen aan Ohio en verloren gegane mensen en dagen. Songs als “Micheline” of “I Watched The Film The Song Remains The Same” blijven ons nog altijd evenveel ontroeren als bij de eerste beluistering en Benji was een broodnodige schouder na het overlijden van een geliefde huiskat. Wat kan een mens meer vragen van een plaat?
- Joe Henry :: Invisible hour Joe Henry heeft er een traditie van gemaakt om sinds Fuse bijna alleen maar sterke platen af te leveren, die af en toe wat te sterk op elkaar gingen gelijken door Henry’s rokerige stem en de gedempte, trage arrangementen. Niet zo met Invisible Hour; de songs zijn nog altijd traag (als dat iets zou zijn waar u belang aan hecht), de composities zijn uitgesponnen, rijk aan beelden en betekenissen (denk maar aan “Sparrow”, met een prachtig refrein dat bijna onaangekondigd invalt) en ambitieuzer dan we van Henry gewoon zijn. Hoogtepunten? ’t Zal wel zijn: “Grave Angels”, “Plainspeak” en “Swayed”. Maar eigenlijk moet de plaat in zijn geheel beluisterd worden, liefst aan het eind van een warme nazomerdag, als de blaadjes net geel beginnen te worden en je, met een dekentje om het lijf geslagen, nog tot laat in de avond buiten kunt zitten.
- Lucinda Williams :: Down Where The Spirit Meets The Bone Om eerlijk te zijn, we waren ons vertrouwen in Lucinda Williams een beetje kwijt. Sinds het wat zwakke West kon ze ons met elke nieuwe plaat steeds minder boeien en toen we hoorden dat haar nieuwste een dubbelalbum zou worden, hebben we eens flink met de ogen gerold. Wel Lucinda, speciaal voor u, rollen we onze ogen terug. Down Where The Spirit Meets The Bone is een smerige lap blues- en countryrock, vol gebroken harten (“Wrong Number”), raciale problemen in de Deep South (“West Memphis”) of simpele odes aan de liefde in perfecte popsongs gegoten, en het naar Fleetwood Mac verwijzende “Stowaway In Your Heart”. Afsluiten doet ze met een ode aan de vorig jaar ter ziele gegane J.J. Cale, een cover van zijn “Magnolia”, negen minuten pure schoonheid met langgerekte gitaarsolo’s. Een dubbelalbum vol hoogtepunten en bijzonder weinig zwakke momenten: Lucinda Williams kan het nog en blij dat we daar dit jaar bij waren!
- The War On Drugs :: Lost In The Dream Dé hype van 2014, zoveel mogen we wel stellen en voor één keer is dat ook volledig terecht. We begrijpen alleen niet waarom het zo lang heeft geduurd voor The War on Drugs zo populair geworden zijn (voorganger Slave Ambient uit 2011 was net zo goed als je het ons vraagt). Lost In The Dream is productioneel gezien een kind van de jaren 80, Granduciel houdt qua stem het midden tussen Tom Petty en Bob Dylan en die gitaarsolo’s lijken zo uit een Dire Straits album weggelopen. En toch is het nieuw: de songs staan bol van de instrumentale passages waarin het heerlijk is om te verdwijnen (de hipster hit “Red Eyes”) en de plaat bevat ijzersterke songs met verrassende wendingen (“An Ocean In Between The Waves”). En dan hebben we nog niets gezegd over het feit dat het een emotionele opdoffer van jewelste is, die, hipster of niet, u meer dan eens buiten westen zal slaan.
- Grouper :: Ruins Intiem, klein, breekbaar: zo hadden we Grouper tot nu eigenlijk nog niet gehoord, maar de nieuwe aanpak is dusdanig bevallen dat we de plaat op het laatste nippertje nog aan de lijst hebben toegevoegd. Verloren liefdes en een huis in Portugal in het midden van de bergen, meer was er niet nodig om deze plaat te maken. Op Ruins speelt de natuur een grote rol (je hoort regen, krekels, bosgeluiden), net zoveel als de delicate stem van Liz Harris, die er soms nauwelijks lijkt te zijn. Met name “Call Across Rooms” en “Holding” zijn van een zodanig intens trieste schoonheid dat we weten dat we nog lang van deze plaat zullen houden.
- Mono :: The Last Dawn We hebben heel bewust voor The Last Dawn zonder het wat incoherente Rays Of Darkness gekozen. The Last Dawn is Mono op zijn allerbest: van subtiele passages naar grootse climaxen epische, overdonderende gitaren en drums (“The Land Between Tides/Glory”!). Dit is een soundtrack zonder film, waarbij de beelden u spontaan voor de ogen zullen opdoemen tijdens het beluisteren. Het was de soundtrack bij menige herfstavond en deed ons weer beseffen: zo goed kan postrock eigenlijk zijn, schipperend tussen shoegaze, metal en klassieke postrock. Dat het niets bevat dat we nog niet eerder van Mono hadden gehoord kan goed zijn, maar als je het zo goed doet, dan hoeft het ook niet meer te zijn.
- Ryan Adams :: Ryan Adams Een van Ryan Adams’ beste. Een beknopte plaat vol rocknummers die zo tot het klassieke rockcanon kunnen behoren (“Gimme Something Good”) zonder dat het een belediging is. Een plaat vol nummers waarvan u tijdens de eerste beluistering zegt “waar ken ik dit van?”. Op elf nummers horen we verwijzingen naar Tom Petty, Bruce Springsteen en zelfs hier en daar naar Bryan Adams (jaja, dat mag) passeren, maar waar Ryan Adams vroeger soms teveel de richting van de pastiche uitging (denk maar aan het desastreuze Rock N Roll, toont hij zich hier een absolute meester in soberheid en vakmanschap. Speelplezier, stevige gitaren, sterk afgemeten popsongs en desolate middernachtsklassiekers zoals “My Wrecking Ball”: meer was er niet nodig om dit jaar een van de beste rockplaten te maken.
- Bløf :: In Het Midden Van Alles Bløf kan het nog, zelfs na meer dan 20 jaar in het vak. Ze begrijpen wat het is om strakke popsongs te schrijven volgens de regels van de kunst (“Open je ogen”, “Klaar voor”) maar weten ook gelaagdheid en subtiliteit in hun composities te stoppen, denk maar aan het naar Elbow verwijzende, epische “Aan/Uit” of “Zonder jou snap ik er niets van”. Ook slotsongs “Dag en nacht” (met een prachtige bluesy solo van Paskal Jakobsen) en dreigende afsluiter “Langzaam lief” zijn atypisch Bløf en zijn, hopelijk, een vooruitblik op wat nog komt. Bløf is volwassen geworden en voor een keer staat dat niet gelijk aan gezapigheid of gemakzucht. Wereldklasse in de Nederlandse taal.