Tweeënhalf jaar geleden maakte drummer Jeff Cosgrove behoorlijk wat indruk met Motian Sickness, een band die hij oprichtte om werk van de legendarische jazzdrummer Paul Motian mee uit te voeren. Op zijn nieuwe album is hij in de weer met twee grootheden van de improvisatie en het resultaat is opnieuw erg straf. Hoog tijd dat deze muzikant de aandacht krijgt die hij verdient.
Op For The Love Of Sarah wist Cosgrove zich al omringd door een opmerkelijk gezelschap (violist Mat Maneri, mandolinespeler Jamie Masefield en bassist John Hébert), maar door samen te werken met het tweespan William Parker (bas) en Matthew Shipp (piano) creëer je natuurlijk ook hooggespannen verwachtingen.
Parker en Shipp zijn dan ook oudgedienden van de New Yorkse scene en vaak in elkaars nabijheid te horen. Meest memorabel gebeurde dat misschien aan de zijde van David S. Ware (in diens legendarische kwartet), bij wie ze een platform ontwikkelden van waarop die compleet de ruimte in kon blazen, vaak met erg majestueuze, expansieve en zeer dramatische muziek. Met een subtiele muzikant als Cosgrove, ooit nog een leerling van impressionist Paul Motian, en vastbesloten om diens nalatenschap verder te zetten, zou het zeker iets anders worden. Ja toch?
Tot je ziet dat opener “Bridges Of Tomorrow” bijna veertig minuten in beslag neemt. Het is inderdaad een tour de force van vrije improvisatie, even straf als inspannend, maar voor wie al wat gewoon is, valt dit best mee. Het is immers geen ondoordringbaar, eigengereid blok, maar een route die met vele wendingen en duidelijke samenhang wordt afgelegd. Bij momenten redelijk taai en reikend tot ver buiten de grenzen van de conventionele jazz, maar wel voortdurend met een duidelijke communicatie en onaflatende beweeglijkheid.
Cosgrove, die gebruik maakt van een bescheiden drumkit, gaat van start met traag en statig werk op de floor tom, terwijl Shipp al snel invalt met grillig spel vol abrupte start-stopdynamiek en staccato-uithalen. Snel wordt echter duidelijk dat het er soms ook wat minder grillig en zwaar aan toe gaat. Het helpt bovendien dat de percussief spelende Parker en Cosgrove haast één muzikant lijken. Als Cosgrove na precies veertien minuten invalt met cimbalen, breekt het stuk pas helemaal open.
Het stuk swingt maar even, maar toch krijgt het door die aanpak een lichtvoetigheid mee die je niet zo vaak hoort als Parker en Shipp samen musiceren. En eigenlijk wordt dat nog mooier getoond in het aan Andrew Cyrille opgedragen titelnummer, waarin Cosgrove voor de volledige duur (‘maar’ elf minuten) kiest voor brushes en samen met woelwater Parker en een verrassend ingetogen Shipp zorgt voor een stukje lyriek dat soms bloedmooi is.
Afsluiter “Victoria”, een compositie van Motian, is de enige compositie die hier gebruikt werd en glijdt nog meer richting kamerjazz, met Shipp die resoluut kiest voor de eenvoud (en net als Parker voor het eerst aan de slag ging met werk van de overleden drummer) en schaduwrijke lyriek vol ruisende cimbalen en afgemeten samenspel. Zo statig en elegant als Alternating Current van start gaat, zo stijlvol wordt ook afgesloten. Het is dan ook een album dat over de volledige lijn een succes is en het valt dan ook maar te hopen dat Cosgrove dankzij deze mooie samenwerking wat meer naambekendheid zal krijgen.