“Er zijn altijd Brassers en er zullen altijd Brassers zijn”, zo belooft Didi de Paris in het tekstboekje bij 1979 – 1982 . Het verhaal van de vijf werkmanskinderen die de punk ontdekken, en daarmee het geloof in eigen kunnen, is universeel. Niet anders dan wat hun voorgangers over het Kanaal hen een paar jaar eerder voordeden. Maar het is wel een uniek stukje Belgische rockgeschiedenis dat nu in een mooie documentaire is gegoten.
Dat De Brassers een mythe zijn, hebben ze natuurlijk te danken aan onsterfelijke “hits” als “Kontrole” of “En toen was er niets meer”; loodzware, aan Joy Division refererende vertraagde punk, waar invloeden van Kraut en de avant-garde van Blixa Bargeld inslopen. Maar net zo goed aan die tien minuten durende documentaire die de Nederlandse VPRO ooit over het ingeslapen dorp Hamont en hun haat voor de lokale punkers maakten. Het is iets waar de groep al genoeg mee heeft gekoketteerd en dus wordt het hier slechts zijdelings aangehaald. In de documentaire van Jan Weynants wordt dieper gegraven en komen de mensen achter de hysterische krantenkoppen aan het licht.
Ze kijken nochtans met genoeg plezier terug op alle heisa van toen. Wanneer een brief van de destijds om die punkers en hun invloed op de jeugd erg bezorgde KWB nog eens wordt voorgelezen, wordt al snel afgerond met een spottend “amen”. Zeker zanger Marc Poukens vertelt met een grijns om de mond. De gevreesde punk is steeds een kwajongen gebleven, die zijn “Twijfels” er nog altijd even therapeutisch uitschreeuwt; zoiets gaat nooit over.
Dat de karikatuur dan al eens om de hoek ligt? Ach wat. ’t Is dansen op het slappe koord, maar dat was het altijd. De Brassers was dramatiek op twee noten, en niets legt dat mooier bloot dan een briljante pianoversie van “En toen was er niets meer” die recent in de AB werd opgenomen; theatraal cabaret op zijn Bowies. De teksten van bassist Marc Haesendonckx staan ook zonder geweld.
Er zijn ook de pijnlijke wonden die moeten worden blootgelegd. Het ontsporend harddruggebruik dat de groep uiteindelijk vernietigde; intriest, zoals altijd wanneer jeugd en talent wordt vergooid. Het zou de groep uiteindelijk uit elkaar doen vallen; moegestreden ook tegen het “gezag van de macht”, tegen een dorp dat het anders-zijn niet tolereert.
Weynants laat de groep het verhaal vertellen. Lange interviews — ook met de vorig jaar overleden Eric Poukens — doorsneden met concertfragmenten die tonen dat de groep in al die jaren niets aan intensiteit heeft ingeboet. Dat de film op een goedkoop budget is geschoten, valt niet op. Korrelig zwart-wit heeft punk altijd al het beste gestaan.
“De essentie van muziek was voor ons: zo lang mogelijk een bepaalde noot aanhouden, naar elkaar kijken, en dan veranderen. Dat was een immense kick. En dat is het nog altijd”, vat een van de groepsleden het samen. En dus moest het verhaal wel doorgaan. Sinds het einde van de jaren negentig speelt de groep opnieuw samen, zij het met Erwin Jans op drums en Joachim Cohen op keyboards. Uiteindelijk volgt de documentaire de groep in het zog van een Duitse verzamelaar naar Berlijn voor een reeks concerten. Mee op tocht: Jules, zoon van gitarist Willy Dirkx en derde generatie Brassers. Want er zullen altijd Brassers zijn.
Dit stuk erfgoed moet beschermd. 1979 – 1982 is de Belpop-documentaire die de VRT tot nog toe naliet te maken, maar die de donkerste aller Belgische groepen verdiende.