Regie : Gillo Pontecorvo
Scenario : Gillo Pontecorvo, Franco Solinas
Met : Brahim Hadjadj, Jean Martin, Saadi Yacef e.a.
Ik geloof niet dat er ooit al films zijn gemaakt die je echt
revolutionair kunt noemen, in de politieke betekenis van het woord
– geen enkele regering, geen enkel regime heeft ooit al in z’n
laarzen moeten bibberen van de schrik voor een boze regisseur of
scenarist, zelfs niet voor Michael Moore – maar zo af en toe komen
er wel films uit die, al is het dan maar tijdelijk, iets op gang
brengen bij het publiek. Tijdens de eerste vertoningen van Jean
Renoirs ‘La Règle du Jeu’ werd de zaal afgebroken omwille van z’n
genadeloze portrettering van de bourgeoisie. Andere films,
waaronder Stanley Kubricks ‘Paths of Glory’ en de films ‘Z’ en
‘Etat de Siège’ van Costa-Gavras werden verboden in bepaalde landen
omwille van hun politieke inhoud. Revolutionair? Nee. Maar ze
veroorzaakten op z’n minst wel wat deining. Gillo Pontecorvo’s ‘The
Battle of Algiers’ is minder bekend dan die andere films, maar
hoort absoluut in dat rijtje thuis van licht ontvlambare politieke
werkstukken. Sterker nog, het is één van de meest gepassioneerde
pamfletfilms ooit gemaakt, en – wat altijd helpt – het is nog eens
briljante cinema ook.
‘The Battle of Algiers’ vertelt het verhaal van de Algerijnse
onafhankelijkheidsstrijd zoals die zich ontwikkelde in de hoofdstad
Algiers tussen 1954 en 1957. Algerije was op dat moment al 130 jaar
lang een Franse kolonie, maar de roep om onafhankelijkheid werd
steeds nadrukkelijker. Het FLN (Front de Libération Nationale)
ontwikkelde zich tot wat toen een “terroristische organisatie” werd
genoemd, en probeerde de Algerijnse zelfbeschikking af te dwingen
met moord- en bomaanslagen tegen doelwitten in het Europese deel
van Algiers. Ze organiseerde ook een algemene staking onder
Moslimarbeiders, om de aandacht van de VN te trekken. Naarmate hun
acties frequenter en succesvoller werden, kwamen er ook sterkere
reacties van de Fransen. Kolonel Mathieu (hier gespeeld door Jean
Martin), een veteraan van WO II, wordt er bij gehaald om de opstand
met harde hand te onderdrukken – desnoods door gebruik te maken van
foltering.
Er zijn heel wat opmerkelijke dingen te vertellen over ‘The
Battle of Algiers’, maar z’n ongebruikelijke structuur is
waarschijnlijk de belangrijkste. Pontecorvo vertelt dat hele
verhaal immers niet via één of zelfs meerdere herkenbare
hoofdpersonages, maar maakt van zijn film een essayistisch verslag
over de strijd om Algiers. Andere schrijvers hebben dit al een
“collectieve protagonist” genoemd: het hoofdpersonage van de film
is het Algerijnse volk, een hele groep in plaats van een individu.
Natuurlijk zijn sommige personages belangrijker dan andere: aan de
Algerijnse kant springt Ali La Pointe er uit, een jonge
straatcrimineel die in de gevangenis wordt gerekruteerd door het
FLN en daarna één van de leidinggevende figuren wordt. Kolonel
Mathieu evolueert in de loop van de film tot het gezicht van het
Franse leger, een koele, berekende ijzervreter die perfect de
logica van de koloniale troepen vertegenwoordigt. Maar zelfs deze
twee figuren worden vaak een half uur of langer naar de achtergrond
verschoven, zodat de filmmakers onderdelen van de slag om Algiers
kunnen tonen waar ze geen deel van uitmaakten. Veel personages
duiken zelfs op in slechts één sequens en verdwijnen daarna
weer.
De meeste films zijn gestructureerd rond hun personages: we
volgen specifiek wat zij doen, de film is opgebouwd rond hun
acties. ‘The Battle of Algiers’ niet: die is gestructureerd rond de
opstand van de Algerijnen als historische periode. Dat is wat we
volgen, en gaandeweg zien we gewoon de personages die toevallig bij
die gebeurtenissen betrokken waren. Sommigen waren bij meer zaken
betrokken dan anderen, en dat bepaalt dan wie we in beeld zien en
wanneer. Zo’n aanpak leidt natuurlijk haast onvermijdelijk tot een
zekere fragmentatie: de film springt van de ene episode naar de
andere, waarbij titels ons vertellen waar we ons bevinden en
wanneer. Je zou denken dat het tempo van de film daar onder zou
lijden, alsof je naar x aantal korte films achter elkaar aan het
kijken bent, maar dat gevoel blijft gelukkig achterwege: het tempo
van ‘The Battle of Algiers’ ligt erg hoog en er wordt continu een
dreigende sfeer aangehouden – dat is genoeg om de film, zelfs met
zijn episodische structuur, voortdurend aan de gang te houden.
Politiek is ‘The Battle of Algiers’ altijd een moeilijk geval
geweest: hoewel de film de Fransen zeker hun menselijkheid niet
ontzegt, trekt hij wel duidelijk partij voor de Algerijnen. Het
geweld wordt op een erg pragmatische manier behandeld: Pontecorvo
brengt de bomaanslagen en vuurgevechten in en buiten de Kasba op
een klinische, afstandelijke manier in beeld, die past in het
documentaire karakter van de film. Hij lijkt er niet over te willen
oordelen, maar stelt gewoon vast dat ze plaatsvonden, aan beide
zijden, met even destructieve gevolgen. En hij laat ook de
rationaliseringen van beide kanten horen. De Algerijnen
verantwoorden hun terroristische aanslagen door te zeggen dat
terrorisme een noodzakelijke eerste stap is naar echte oorlog, die
vanuit het volk zelf moet komen. Zoals Ben M’Hidi tegen een Franse
journalist zegt: “Geef ons jullie bommenwerpers, en dan geven wij
onze mandjes met bommen af.” De Fransen op hun beurt, eigenen zich
het recht toe om gevangenen te folteren via de simpele redenering:
“Als je akkoord gaat dat Algerije Frans moet blijven, dan moet je
daar ook de gevolgen van trekken.” Moreel staat de film duidelijk
aan de kant van het FLN (hij werd trouwens mee op poten gezet door
Sidi Yaacef, één van de echte FLN-leiders van die tijd), maar de
makers zijn wel eerlijk genoeg om geen karikaturen te maken van de
Fransen, en om het geweld droog en zakelijk te presenteren – denk
er als kijker maar van wat je wilt.
Dat alles wordt gepresenteerd in een documentair-realistische
stijl, die zodanig overtuigend was dat bij de oorspronkelijke
release er een disclaimer voor de film werd getoond dat er geen
gebruik werd gemaakt van authentieke beelden – alles was wel
degelijk voor de productie in scène gezet. De beeldvoering is
inderdaad ontzagwekkend authentiek – Pontecorvo kwam uit de
Italiaanse school van het neorealisme, en die traditie zet zich
hier voort, niet alleen in het casten van non-professionele
acteurs, maar ook in het ruwe camerawerk, dat je echt het gevoel
geeft naar nieuwsbeelden te kijken. De methoden van het FLN om hun
doelen te bereiken – bommen leggen, aanslagen plegen op individuen
– worden overigens zo gedetailleerd uit de doeken gedaan dat de
film soms werd omschreven als een “handleiding voor terroristen”.
De film werd enkele jaren geleden nog gebruikt als instructiemiddel
voor de Amerikaanse overheid in hun war on terror. ‘The
Battle of Algiers’ is wat dat betreft trouwens actueler dan ooit:
de parallellen met de huidige toestanden in het Midden-Oosten
liggen er vingerdik op, inclusief het gebruik van martelingen door
degenen die beweren te vechten tegen terroristen.
Als dat alles moeilijk of ontoegankelijk klinkt: ook dat valt
erg mee. De enige achtergrond die je nodig hebt, is het besef dat
Algerije vroeger Frans was en dat de Algerijnen daar op een bepaald
moment tegen in opstand kwamen. That’s it. Vanaf dat punt
is de film perfect te volgen, ook voor wie verdere politieke
achtergrond mist, en bovendien heeft de prent het ritme en de
fascinatie van een actiefilm. ‘The Battle of Algiers’ blinkt uit
door een hoog tempo en een gepassioneerde stijl, die genoeg zou
moeten zijn om iedereen mee te slepen. Bij ons is hij misschien
niet zo bekend (of vlot verkrijgbaar), maar voor iedereen die zich
ook maar een beetje cinefiel wenst te noemen, is dit onmisbare
kost.