Met het gevaar om voor ‘oude zaag’ te worden uitgemaakt, trap ik
wellicht een open deur in wanneer ik zeg dat de muziekwereld meer
en meer big business wordt. De Werchterganger merkt het aan de elk
jaar weer duurder wordende tickets, en de talloze emo-groepjes die
sinds het succes van onder meer My Chemical Romance tegenwoordig
als paddenstoelen uit de grond schieten, wijzen erop dat zelfs het
Studio Brussel-publiek deel uitmaakt van een systeem van vraag en
aanbod.
Gelukkig zijn er nog steeds genoeg bands die zich niet veel
aantrekken van winst of wat de gemiddelde zeventienjarige verwacht,
en koppig tegen de stroom in blijven zwemmen. De ophefmakende
release van In
Rainbows wees nogmaals op het feit dat een groep als Radiohead altijd al
lak heeft gehad aan de heersende opvattingen over een moderne
rockgroep. Makkelijk praten als je nu eenmaal ‘OK Computer’,
misschien wel de beste plaat van de nineties, hebt gemaakt, maar
met die afkeer van het ‘establishment’ staat Radiohead allerminst
alleen.
Neem nu de steeds meer bloeiende New Yorkse scene rond Antony Hegarty. In de
uitstekende documentaire ‘The Eternal Children’ konden we zien hoe
hij en zijn freakfolk movement met hun aanstekelijke kinderlijke
verwondering en enthousiasme timmeren aan de weg. Een weg geplaveid
met prachtige platen die nergens anders mee te vergelijken vallen.
Eerder dit jaar konden we genieten van de beste CocoRosie tot nu toe,
en nu is het opnieuw aan Devendra Banhart om te oogsten. Nog maar
eens, want het is zijn achtste album op amper vijf jaar.
Helaas is doorheen de carrière van de geboren Texaan kwantiteit
niet gelijk aan kwaliteit. Akkoord, de sfeer van Banharts muziek
heeft tijd en ruimte nodig om helemaal over te komen, maar het
spijtige is vooral dat de momenten waarop Devendra er pál op zat,
altijd wat verloren gingen in het mistige overaanbod aan vulsel.
Het goede nieuws dit keer: ‘Smokey Rolls Down Thunder Canyon’ bevat
minder vulsel. Het slechte nieuws: het zit er nooit genoeg pál op
om als luisteraar geboeid te blijven.
Waarmee we niet gezegd willen hebben dat de plaat geen luisterbeurt
waard is voor Devendra-fans. Opener ‘Cristobal’ (met Gael García
Bernal uit The
Motorcycle Diaries op de backings) is bijvoorbeeld een fijn
deuntje dat de hele dag in je hoofd blijft hangen, en de heerlijke
sambajazz op ‘Samba Vexillographica’ verraadt een voorliefde voor
Caetano Veloso, de godfather van de Braziliaanse muziek.
‘Smokey Rolls’ geeft bovenal een beeld van de indrukwekkende
veelzijdigheid die de figuur Devendra Banhart kenmerkt. De man
heeft zowel geografisch, persoonlijk als muzikaal al een hele weg
afgelegd, en dat is te horen aan de muziek op deze plaat. Net
hadden we het nog over sambajazz, op ‘Shabop Shalom’ horen we een
excentrieke vorm van country, en ‘Lover’ zweeft dan weer richting
de disco van de Bee Gees.
Op den duur verliest Banhart zichzelf echter een beetje in al die
stijloefeningen, zodat de zo kenmerkende typische sfeer en dat
vleugje magie dat ‘Cripple Crow’ uit 2005 zo essentieel maakte,
hier grotendeels verloren gaat. Niets tegen avontuurlijke
uitstapjes natuurlijk, maar omdat de nummers dit keer overtuigings-
en spankracht missen, blijven ze vaak steken in middelmatigheid.
Het is een pijnlijke vaststelling, maar de nieuwe plaat van de
excentrieke hippie is muzikaal behangpapier, dat nergens irriteert,
maar ook niet naar de keel grijpt, en absoluut geen overtuigend
bewijs is van het onbetwistbaar grote talent Devendra Banhart. Hij
heeft het grote blok marmer, maar slaagt er dit keer niet in om er
een kunstwerk uit te beitelen.