Zelden is iemand zo verdiend tot hype gebombardeerd als Jeff Tweedy. Zijn vroegere band Uncle Tupelo kreeg al het label “invloedrijk” mee, maar het is pas met Wilco’s Yankee Hotel Foxtrot en A Ghost Is Born dat Tweedy’s naam in de hall of fame van de muziekpers werd bijgeschreven. Naar Sky Blue Sky werd dan ook reikhalzend uitgekeken.
Een hype duurt gewoonlijk korter dan de celstraffen van Paris Hilton, en het lijkt erop dat ook Jeff Tweedy’s sterrendom met Sky Blue Sky al ruim aan glans heeft ingeboet. Althans, in de almachtige schrijfsels van de recensenten. Wilco’s vorige twee albums werden alom geroemd als muzikale laboratoria, waarin americana aan allerlei experimenten werd onderworpen. Sommige segmenten van het journaille gaven de band zelfs het ondankbare etiket “de Amerikaanse Radiohead” mee. Maar Jeff Tweedy’s zin voor experiment schijnt, samen met zijn verslaving aan pijnstillers, naar het verleden te zijn verwezen.
Wat ons betreft, hoeft dat niet noodzakelijk een achteruitgang te betekenen. Op Sky Blue Sky keert Tweedy terug naar zijn muzikale roots, die dichter bij pingelen op de porch dan bij CBGB’s blijken te liggen. Countryrock voor de meerwaardezoeker, zo u wil. De songwriter uit Belleville, Illinois houdt het op zijn nieuwste plaat bijzonder ingetogen en verrassend coherent. Wilco’s zesde studioalbum is zonder meer het meest samenhangende tot dusver.
Dat de band met het (voorlopige) teloorgaan van zijn experimentele karakter ook wat aan scherpte heeft ingeboet, kan niet worden ontkend. Daar staat echter tegenover dat Wilco op Sky Blue Sky de songs meer ruimte heeft gelaten. De nummers hoeven niet langer per se volgepropt te zijn met gitaarsolo’s en noise om goed uit de verf te komen. Een akoestisch nummer als “What Light” — waarin Tweedy voor de gelegenheid de zangstijl van Dylan lijkt te hebben geleend — behoort zonder enige twijfel tot het meest traditionele werk van Wilco. In al zijn harmonieuze eenvoud blijkt de song echter bijzonder beklijvend.
Dat betekent evenwel niet dat Wilco enkel nog de akoestische gitaren bovenhaalt. Op nummers als “Walken” en “You Are My Face” mogen de gitaarsolo’s nog even buiten spelen, maar hun allesoverheersende positie hebben ze verloren. Neil Young laat zijn invloed nog steeds gelden op Sky Blue Sky, maar dan eerder de Young ten tijde van Harvest (“Sky Blue Sky”, “Please Be Patient With Me”) of samen met Crosby, Stills en Nash (“Side With The Seeds”), dan die ten tijde van Ragged Glory.
Wie Wilco enkel kan appreciëren als hippe, experimentele band, loopt beter met een boogje om Sky Blue Sky heen. Geen rechtgeaarde muziekliefhebber zal het echter in zijn hoofd halen de melancholische schoonheid van “Either Way” of het door lap steel opgefleurde “Impossible Germany” lager in te schatten dan gelijk welke song op “A Ghost Is Born”. Sky Blue Sky is zonder meer magistraal. Everything has its plan, either way, zingt Tweedy in het openingsnummer. We kunnen nauwelijks wachten om de volgende stap in het grote plan van Wilco te ontdekken.