Een van de allereerste platen van wat men later, al naargelang de mood van het moment, de newfolk- dan wel freakfolkscene zou gaan noemen, was het titelloze debuut van het Californische Vetiver. Freakfolk is sindsdien zodanig ingeburgerd dat er al lang niks meer freaky aan is. Met To Find Me Gone levert Vetiver zijn tweede doodnormale langspeelplaat af.
Het is bijna ontroerend om te zien hoe deze nieuwe succesvolle generatie folkmuzikanten bewondering en respect toont voor haar illustere voorgangers, ook al zijn die bijna stuk voor stuk al lang in de vergetelheid verzeild geraakt. Had Devendra Banhart niet tot in den treuren toe herhaald hoe gewéldig hij haar wel niet vond, dan zat Vashti Bunyan nu nog steeds iedere morgen de koe te melken. Bert Jansch, levende folklegende en auteur van het machtig prachtige "Needle Of Death", krijgt op zijn volgende plaat hulp van diezelfde Banhart én zowat het gehele Vetiver. En zo komt ook Jansch binnenkort weer volop in de spotlights te staan. Volkomen terecht, overigens.
Een man die deze hippietraditie — iedereen doet het met iedereen — hoog in het vaandel draagt en dus vaak op te merken valt in het namenlijstje van guest appearances, is Andy Cabic. Banharts trouwste apostel — onder meer fulltime groepslid van diens begeleidingsband en wannabe-lookalike — heeft met Vetiver echter ook een eigen band die wat al te vaak over het hoofd wordt gezien. Waarom precies is ons een raadsel, want wat muzikale capaciteiten betreft, moet Cabin zeker niet onderdoen voor zijn bebaarde vriend.
Vetivers nieuwste worp is bezwaarlijk vernieuwend, laat staan grensverleggend te noemen. To Find Me Gone ligt in het verlengde van de uitstekende e.p. Between, waarmee Cabic en de zijnen vorige zomer al duidelijk maakten dat een swingende discoplaat nog niet voor meteen is, maar waarmee ze toch blijk gaven van iets meer variatie dan het nogal eentonige debuut. Twee nummers van die e.p. vinden we ook op deze nieuwe plaat terug. Uitschieter "Been So Long" wordt hier nog verfraaid door passend drumwerk en ook het rustig heen en weer wiegende "Maureen" was al in een premature versie op het e.p.’tje te horen.
Op To Find Me Gone is Devendra’s aanwezigheid op slechts één song merkbaar: met zijn jankende uithalen doet afsluiter "Down At El Rio" denken aan "Hey Mama Wolf" van Devs eigen album Cripple Crow én aan de psychedelische folk van Marc Bolan begin jaren zeventig. "You May Be Blue" klinkt opvallend steviger en blinkt uit door zijn zwepende drumritme waar Cabic zijn zachte fluisterzang tegenaan vleit, met geslaagd resultaat.
"I Know No Pardon" is met zijn beatlesesque (John-Lennon-in-een-melancholische-bui-beatlesesque) gitaarriedeltje en Dylanwaardige lyrics — "Confessing is just an honest way of lying" — een bescheiden hoogtepunt. Zacht gitaargetokkel is op To Find Me Gone schering en inslag, maar nergens klinkt het zo juist als in "No One Word". Ook het vervolg van de plaat grossiert in dromerige downtempo folkdeuntjes met duidelijke sixties en seventies-invloeden. The Incredible String Band is nooit veraf.
Een keer nog wordt de luisteraar opgeschrikt, wanneer halverwege "Red Lantern Girls" een scheurende elektrische (!) gitaar plots de song in tweeën splijt en nog even loos mag gaan. Het is een welkome afwisseling op een voor de rest misschien net iets te eentonige plaat die daardoor bij een eerste beluistering wellicht een tikkeltje saai bevonden zal worden. Maar de doorzetters is een prachtig zomeralbum gegund waarop het heerlijk luilekkeren is. Woodstock voelde nooit zo dichtbij.