Bella Union, 2011
Mogen we deze bespreking starten met een tip des huizes? Als u
van plan was deze nieuwe van The Low Anthem, ‘Smart Flesh’ genaamd,
ergens tussen de soep en de patatten op de achtergrond te laten
afspelen, zou u aan het einde waarschijnlijk eens uw schouders
optrekken en denken dat dit vrij intrieste, traditionele folkplaat
is geworden. Middelmatigheid zoals we ze iets te vaak zien, denkt
u, terwijl u de plaat teleurgesteld opbergt. “Nein, man!” zeggen
wij!
Niet dat u bij het horen van dit album meteen de neiging zult
voelen tot het placeren van een vrolijke dronkemansdans.
Besluit u immers de tijd te nemen om aandachtig met gesloten ogen
te luisteren, zult u worden meegezogen in een subtiele droomwereld
van oorverdovende schoonheid: een afwisselende atmosfeer van
hemelse harmonieën en duistere resonanties. Want dit kwartet van
multi-instrumentalisten uit Rhode Island zal meer dan één gevoelige
snaar raken.
Daar is de beklijvende cover van ‘Ghost Woman Blues’ – uit 1929!
– meteen een mooi bewijs van. Het nummer blijkt net zo
hypnotiserend en spookachtig als de in deze openingstrack bezongen
vrouw, ronddolend tussen de grafstenen op zoek naar de ware. Na
zoveel breekbaarheid hadden we een soortgelijk volgend nummer
verwacht, maar ‘Apothecary Love’, een prachtig liefdesliedje met
een vleugje feelgoodcountry, klinkt ondeugend en
verrassend vrolijk.
Nog steeds zaten we met een gelukzalige glimlach na te genieten,
toen we werden opgeschrikt door de beukende gitaren van ‘Boeing
737’, geschreven over de Twin Towers en 9/11. Of dat gestamp nu
metaforisch bedoeld is of niet, het is een stinkbom die plotseling
binnenin een parfumerie wordt geworpen: brutaal en vreemd klinkend
binnen een voor de rest stilistisch coherent album. De aanwezigheid
ervan zou hier zeker niet worden gemist. Net die samenhang is een
grote stap voorwaarts in vergelijking met hun voorganger en
meesterwerk ‘Oh My
God, Charlie Darwin‘, waarop het contrast tussen gelijkaardige
meestampers en het soort bitterzoete droomfolk waar ‘Smart Flesh’
vol van staat veel duidelijker was afgelijnd.
Gelukkig kunnen we daarna opnieuw wegzinken in onze roes met
‘Matter of Time’. Alsof het de soundtrack is van een sfeervolle
filmscène, beelden we ons bij het horen van de openingsregels (“See
me laying in the grass, where my true love is bound to pass/I don’t
have to try, it’s a matter of time”) de mijmerende protagonist in,
voor zich uit starend in een eindeloos grasveld in het avondrood.
Mooi, zowaar.
Het was al lang duidelijk dat Ben Knox Miller een vocale kameleon
was, maar op ‘Fool’s Repent’ zouden we écht geloven dat, terwijl
hij buiten een sigaret ging roken, de jonge Leonard Cohen ten tijde
van ‘Songs of Love and Hate’ even de studio was binnengewandeld
voor een sessie als gastzanger. De variabiliteit van die bijzondere
stem is één van de elementen die The Low Anthem laat opvallen met
een op het eerste zicht weinig vernieuwende smeltkroes van folk,
country en bluesrock. Ook het functioneel gebruik van crotales,
zingende zagen en ander weinig alledaags werktuig vullen die
unieke, maar wel oertraditionele sound met verbluffende pracht
aan.
Van de zweverige, subtiele samenzang van ‘Love and altar’, of de
droevige doch nog steeds levenslustig klinkende rouw van ‘I’ll Take
Out Your Ashes’, tot bovenstaand cohenesk gebrom; allemaal
indrukwekkend. Uw volste recht om ons niet te geloven, maar dat de
groep een persoonlijke invitatie kreeg van ene Bruce Springsteen,
die versteld stond dat één enkel persoon zoveel verschillende
keelklanken kon produceren, lijkt ons toch wel een gegronde
referentie.
Nu zou uit de tot zover beschreven, lovende adjectieven vlot
kunnen worden geconcludeerd dat The Low Anthem haar tweede
fenomenale werkje heeft afgeleverd. Maar waar de nummers van ‘Oh My
God, Charlie Darwin’ als een soort actieve kool nog lang na
luisteren aan de ziel bleven kleven door hun dwang tot empathie,
haalt deze ‘Smart Flesh’ dat niveau nét niet; individueel gezien
zijn de nummers simpelweg van een iets lager kaliber.
Desalniettemin een plaat om oprecht te koesteren en vooral
meermaals te beluisteren. Had ze niet in de enorme schaduw van haar
voorganger gestaan en de fatale crash met de Boeing vermeden, dan
had ze waarschijnlijk nog een halve ster meer kunnen verdienen.
Moest The Low Anthem er in de toekomst in slagen de klasse van
‘Oh My God, Charlie Darwin’ te kunnen onderdompelen in de sferische
samenhang waarover dit album beschikt, zou die utopische plaat met
gemak hun pièce de résistance kunnen worden. En die
toekomst mag gerust binnenkort zijn.