Het is ondertussen alweer vijf jaar geleden dat Paul Simon zijn laatste tevens geweldige album So Beautiful Or So heeft uitgebracht. In vergelijking met dat melodieuze, organische album, een absoluut hoogtepunt in Simons oeuvre, is Stranger To Stranger ontzettend complex, ondoorgrondelijk en soms verbijsterend banaal. Een diepteverslag van een ontgoocheling.
Eerst en vooral: Stranger To Stranger is misschien wel het meest veelgelaagde album geworden dat Simon ooit heeft gemaakt, zo veelgelaagd dat het soms te opzichtig spitsvondig wil zijn. Om te beginnen zijn er enkele terugkerende ritmische patronen doorheen het album terug te vinden, bijvoorbeeld het door een flamenco-collectief opgenomen handgeklap is een constante doorheen verschillende tracks van het album. De basistrack van “The riverbank” blijkt na enkele aandachtige luisterbeurten dan weer een vervormde kopie van de basistrack van eerste single “Wristband” te zijn, maar creatieve luiheid is het geenszins, want de twee nummers zijn qua sfeer, toonaard en inhoud totaal verschillend.
De drums van “Street Angel” komen dan weer van het over zijn eigen voeten struikelende ritmische eindgedeelte van voorlaatste track “Cool papa bell”. “Street Angel” is trouwens een ode aan de dakloze (ook al een thema op “Questions For The Angels” uit So Beautiful Or So What) die twee tracks later op het uiterst dansbare “In A Parade” zijn verhaal mag vertellen vanuit een ambulance op weg naar het gesticht. Allesbehalve geïnspireerde, karikaturale frasen als “My head’s a lollipop and everyone wants to lick it” tonen vooral aan dat Simons sociale bewogenheid meer goede bedoeling is dan een interessant creatief uitgangspunt.
Om nog even terug te komen op “Street Angel”: een van de meest opvallende dingen aan dit nummer is de sample van het gospelquartet Golden Gate Quartet dat Simon met zijn nagenoeg vaste producer Roy Halee tot een soort van puree van stemmen heeft gemixt. Het laatste woord van elk vers lijkt perfect te echoën, als een soort van onomatopee. Leuk gevonden, dat wel, maar “Street Angel” als geheel is te kort (nog geen drie minuten) en te incoherent om een blijvende indruk na te laten, en datzelfde geldt overigens ook voor carnavalistisch halfbroertje “In A Parade”.
Simon heeft al vaker in interviews aangegeven dat hij wil dat zijn albums de aandacht van de luisteraar vasthouden, maar de twee instrumentale gitaarschetsjes “The Clock” en “In The Garden of Edie” (een flauwe woordspeling, zijn vrouw is singer-songwriter Edie Brickell) halen het tempo uit een reeds verwarrende plaat. Of wat te denken van het slaapverwekkende titelnummer “Stranger To Stranger” of de bijzonder kleffe balade “Proof of Love” dat het tempo van het toen al zwakke “That’s me” uit Simons eigen Surprise uit 2006 recicleert. Rijmelarijen als “I trade my tears/To ask the Lord/For proof of love/If only for the consolation/Of gazing at the stars above” zijn een Paul Simon plaat onwaardig.
Het is gelukkig niet allemaal kommer en kwel. Vooruitgestuurde single “Wristband” is misschien dan een beetje te eenvoudig om goed te zijn, maar het is humoristisch en dansbaar en heeft een fantastische contrabas in de hoofdrol. Het nummer gaat over een muzikant die zijn eigen concert niet binnenkan omdat hij geen armbandje heeft. Simons poging tot sociale kritiek (er zijn zoveel jongeren en daklozen die geen armbandje hebben en niet in onze maatschappij binnengeraken) is op dit nummer bijzonder klungelig en willen we dan nog met de mantel der liefde bedekken.
Het gaat hem veel beter af op hoogtepunt “The Riverbank”, een donker, gestaag voortschrijdend stapnummer met een rockabilly gitaar dat geweld en oorlog op een subtiele, beeldende manier aanklaagt en boven alles gewoon een goed nummer is dat van begin tot einde samenhangt en je aandacht vasthoudt. Minder coherent maar net zo goed is het door een Township Jive gitaar voortgestuwde “Cool Papa Bell”, een zomers klinkende ode aan “the fastest man on earth”. Akkoord, het nummer heeft een stuk of 4 tempowisselingen, maar de aan Graceland refererende gitaar en de combinatie tussen klassieke Simon melodieën en spoken word geven het nummer continuïteit. Het is met voorsprong het beste nummer van de plaat en een van de weinige keren waarop Simon zijn intellectuele intenties op een efficiënte manier naar mooie muziek weet te vertalen.
Afsluiten doet Stranger To Stranger met “The Insomniac’s Lullaby”: het is na 10 nummers vol tempo-, sfeer- en genrewisselingen een aangename, koele bries. Paul Simon heeft een akoestische gitaar op schoot en zingt een liedje over slapeloosheid (en/of de dood). Dat op de achtergrond de instrumenten van Harry Partch vreemde klanken en echo’s produceren zal Simon wel heel snugger gevonden hebben, maar het belangrijkste is dat het ook hier niet afleidt maar simpelweg tot een mooi liedje leidt.
Daarvan staan er simpelweg te weinig nummers op dit album. Stranger To Stranger duurt misschien nauwelijks 37 minuten maar is zodanig volgepropt dat je je op het einde doodvermoeid afvraagt naar wat je eigenlijk hebt geluisterd. Als soundcollage is het zonder meer geslaagd, maar er staan simpelweg te weinig Nummers op. Of wat te maken van het letterlijk constant van tempo en instrumenten wisselende opener “The Werewolf”? Het is alsof niemand Simons obsessies met genres, klanken en ritme hier in toom heeft weten te houden.
Als er iets van een plaat uit het oeuvre van Simon is waar Stranger To Stranger verwant mee is, dan zou het wel het 10 jaar oude, grotendeels elektronische Surprise zijn, maar in vergelijking met dat halfslachtige, donkere album is Stranger To Stranger kleurrijker en creatiever. Het siert Simon dat hij zelfs op zijn 74ste en wat misschien het laatste album van zijn carrière kan worden, nog altijd even nieuwsgierig en eigenzinnig is als altijd. Ondanks Simons goede, soms intellectueel snobbistische bedoelingen is het dan ook des te jammer dat het zo’n ontgoochelend, onsamenhangend album opgeleverd heeft.