Het zijn drukke tijden voor de fans van Manic Street Preachers.
Terwijl The Great Western van James Dean Bradfield nog niet
helemaal is verteerd, krijgen we nu ook ‘I Killed the Zeitgeist’
voor onze neus gezet, het solodebuut van bassist en
tekstleverancier Nicky Wire. De twee platen klinken totaal
verschillend, maar toch is het ‘huis van vertrouwen’ nooit ver uit
de buurt. Zo deden Bradfield en Wire voor de opnames een beroep op
nagenoeg dezelfde mensen en leverden ze bovendien een – weliswaar
bescheiden – bijdrage aan elkaars platen. Bradfield mocht een tekst
gebruiken van zijn kompaan, als tegenprestatie verzorgde hij op ‘I
Killed the Zeitgeist’ één keer de backing vocals en perste hij ook
nog eens een solo uit zijn snaren. Wie zich helemaal afzijdig houdt
is drummer Sean Moore. Net als op (de meeste liedjes van) ‘The
Great Western’ is het ook hier Greg Haver die de drumpartijen voor
zijn rekening neemt.
Terwijl Bradfield opvallend trouw bleef aan de sound van de laatste
Manics-platen, lijkt Wire daar zo ver mogelijk van te willen
afwijken. In de dertien songs van ‘I Killed the Zeitgeist’ krijgen
we een artiest te horen die terugkeert naar de muziek waarmee hij
opgroeide en die hem er twintig jaar geleden toe bracht met enkele
vrienden uit zijn geboortestad Blackwood een band te beginnen. Maar
ook al zijn de jaren ’70 en ’80 op dit moment nog steeds erg hot,
dat dit niet noodzakelijk hoeft te leiden tot een gedateerd plaatje
of een nostalgietrip bewijst Wire in dertien songs die variëren van
aardig en fijn over sterk tot beklijvend. Niet één keer gaat hij
daarbij op zijn gezicht, wel integendeel. Wire verstaat duidelijk
de kunst songs te schrijven met refreinen die meteen vlot in het
gehoor liggen, maar waarin tegelijk voldoende laagjes en
weerhaakjes zitten verstopt om na tien luisterbeurten nog even
interessant te klinken.
Eerlijk gezegd waren we in de eerste plaats heel erg benieuwd naar
Wires vocals. De melodieën, de karakteristieke stem en het
gitaarspel van Bradfield vormen al jaren dé handelsmerken van de
Manics. Dat, plus de teksten van Wire. De vraag was dan ook hoe de
bassist zich nu ook als zanger en als gitarist uit de slag zou
trekken. Natuurlijk heeft zijn stem niet de ervaring, de souplesse
en de kracht van die van Bradfield (en voor een jury van
muziekleraren zal deze laatste het misschien halen op punten), maar
de passie, de bezieling en de oprechtheid maken op dit album indien
niet alles dan toch heel veel goed. Hier en daar doet de zang
denken aan Graham Coxon, maar ook aan Bernard Sumner van New
Order (en in het allerslechtste geval aan Ringo Starr in
topvorm).
Natuurlijk zijn er mensen die een bloedhekel hebben aan de Manics,
toch denken we dat sommigen onder hen dit plaatje best zullen
kunnen smaken. (Net zoals er mensen die balen van Blur, maar de
solo-exploten van Graham Coxon de max vinden.) Het totaalgeluid is
veel minder gepolijst dan we gewoon zijn van iemand uit de
Manicsstal (want minder uit op commercieel succes), en doet ons –
maar dan alleen in dat opzicht – een beetje denken aan de eerste,
‘selfmade’ soloplaat van Ian Brown.
Wat we daarentegen wel horen zijn sporen van Jesus and Mary Chain
en Velvet Underground, Lou Reed ten tijde van ‘Berlin’, de
gitaarsongs van de eerste New Order-platen, een vleugje krautrock
en stemmige gitaarpop.
Van het titelnummer gingen we nog niet meteen overstag, maar met
‘Break My Heart Slowly’, ‘Withdraw Retreat’, ‘The Shining Path’,
‘Bobby Untitled’, ‘Stab Yr Heart’, instrumental ‘Sehnsucht’, (Nicky
Wires) Last’ en ‘Everything Fades’ heeft hij méér dan een handvol
songs op plaat gezet waar heel wat jonge honden nog wat van kunnen
aan leren. De inhoud primeert duidelijk op de vorm, waardoor deze
plaat zelfs tijdens de mindere momenten overeind blijft. Het is
eens wat anders…