2008 is het jaar waarin triphop gereanimeerd wordt. Net toen alles erop wees dat het genre een stille dood zou sterven, kwamen pioniers als Portishead, Massive Attack en Tricky plots opnieuw boven water. Ook Martina Topley-Bird blaast het genre na een aanhoudende stilte opnieuw leven in.
Amper vijftien jaar oud was Martina Topley-Bird, toen Tricky haar van de schoolbanken wegplukte. Nadat die laatste op zijn plaat Maxinquaye hun zonderlinge relatie vrij expliciet uit de doeken deed — "I fuck you in the ass, just for a laugh / With the quick speed, I’ll make your nose bleed / I ride the pre-menstrual cycle" —, hield de liefdesverhouding niet langer stand. Muzikale monogamie bleek niet aan Martina besteed, want niet veel later dook ze in de studio met Gorillaz, Diplo en The Jon Spencer Blues Explosion. Op haar fel bewierookte debuut Quixotic kreeg de zangeres op haar beurt de assistentie van onder meer Josh Homme, David Holmes en Mark Lanegan.
Voor opvolger The Blue God bleef het telefoonboekje met bevriende sterren gesloten. Enkel voor de productie werd Brian Joseph ’Danger Mouse’ Burton opgetrommeld. Die plaatst zichzelf niet in de schijnwerpers en kiest, lijnrecht tegenover de gitzwarte Portishead-klanken, voor een opvallend opgewekt en transparant geluid. Trip-pop was de gruwelijke term die ons meteen te binnen schoot, al zouden we de plaat daar zwaar oneer mee aandoen. Want evenzeer wordt er hier openlijk gestoeid met sixties-psychedelica ("April Grove"), broeierige elektronica ("Razor Tongue") en mijmerende soul ("Valentine").
Er zit meer afwisseling in The Blue God dan in zijn voorganger Quixotic, een plaat die achteraf wel eens zwaar op de maag bleef liggen. Met dezelfde gratie als toen levert Martina Topley Bird nu een album af dat bovendien veel verfijnder klinkt. Minimaler en luchtiger, maar daarom niet minder verleidelijk. "Carnies have come to town / If they stay will you hang around?", flikflooit de ravissante zangeres met geveinsde onschuld op de eerste single "Carnies". Als iedere kermis even amusant was als dit nummer, dan zouden wij er vaak vertoeven.
"I will stay for this last transformation", klinkt het in het elektronische "Phoenix". Ver weg van de modale vrouwelijke singer-songwriter — fijn gebouwd, sluik haar, begeleid door piano en/of gitaar deerniswekkende liefdesliedjes zingend — heeft Martina Topley Bird duidelijk een plaats gevonden waar ze zichzelf kan zijn: een schilderachtige omgeving waar haar zwoele stem gedijt op de exotische arrangementen . "Shangri La" kleurt zelfs ietwat oosters, zonder dat het referenties aan foute reclamespots voor kitscherige wandtapijten oproept. Het kindsterretje van weleer klinkt zelfverzekerder dan ooit en weet wat ze wil. Voormalig vriendje Tricky is trouwens gewaarschuwd: "I want a boy I can use", maakt de Britse zangeres duidelijk in "Something To Say".
Na de krachtige kaakslag van Portishead doet Martina Topley-Bird het comateuze triphopgenre op een minzame manier ontwaken. Op The Blue God laat de zangeres horen dat ze niemand nodig heeft om een even veelzijdige als verrukkelijke plaat af te leveren. Benieuwd hoe Tricky het er binnenkort vanaf brengt. Hij zal alvast hard zijn best moeten doen om niet te worden gedegradeerd tot "het ex-liefje van Martina Topley-Bird".