Waarom geniet de Amerikaanse Beverly Jo Scott niet de wereldwijde
roem die ze verdient? Simpel, Scott opereert immers vanuit het
nietige België en begin dan maar eens aan een internationale
doorbraak. Bovendien kan je Scott moeilijk beschuldigen van
overproduktiviteit. Sinds haar debuut ‘Honey And Hurricanes’ uit
1991 bracht ze namelijk nog maar drie studioalbums en één
live-album uit. Nochtans heeft Scott alles in zich om minstens
evenveel succes te genieten als pakweg Shania Twain of Faith Hill.
Dat bewees ze in 1999 met haar bescheiden meesterwerkje ‘Amnesty
For Eve’, een indrukwekkende cd die jammer genoeg op het verkeerde
moment uitgebracht werd wegens te veel “dEUS-exposure” dat jaar.
Inmiddels zijn we alweer vier jaar verder en ligt met ‘Divine
Rebel’ eindelijk de opvolger van ‘Amnesty For Eve’ in de
winkelrekken. We leven nu al een week met deze cd en we moeten
toegeven dat ‘Divine Rebel’ lang niet het torenhoge niveau van zijn
voorganger bereikt. Niet dat het een slechte cd geworden is;
integendeel! Maar er staan wel een paar missers van formaat op.
Kijk, wij hebben op zich niets tegen covers, zolang ze maar met het
nodige respect voor het origineel zijn gemaakt. Maar Scott’s
uitgebeende bluesversie van de popklassieker ‘Nights In White
Satin’ van Moody Blues kunnen wij met de beste wil echt niet
aanvaarden. Het wordt dan ook tijd, vinden wij, dat de
VN-veiligheidsraad eens een resolutie goedkeurt die dergelijke
covers uitdrukkelijk verbiedt. Voorts hebben wij er totaal geen
probleem mee dat Scott zich op al haar albums niet op één
welbepaalde stijl vastpint. Dat maakt immers dat al haar albums een
bijzonder rijk gevarieerde klankkleur uitstralen. Maar wat Scott
bezielt om met afsluiter ‘Little Girls’ nu ook een lompe Limp
Bizkit-imitatie weg te geven, vinden wij nu net iets te ver gaan.
Tenslotte vinden wij de Sheryl Crow-afdankertjes ‘Pocket Change’ en
‘Pagan Paradise’ zelfs te mager als albumvullertjes. Tot zover het
slechte nieuws. Want de rest van het songmateriaal is zoals vanouds
om duimen, vingers en nog wat lichaamsdelen af te likken. Zo
krijgen wij na tientallen luisterbeurten nog steeds een krop in de
keel van het soulvolle, smachtende ‘Tennessee Tears’. Hieruit
besluiten wij dat Scott de laatste jaren aandachtig naar het werk
van Shelby Lynne moet geluisterd hebben. Maar ook de Bonnie
Raitt-vergelijking wordt op dit nieuwe album nog wat versterkt door
de schitterende semi-ballad ‘Dress Tails’. En de dreigende
bluesrocker ‘Tolling’ was zeker ook een hoogtepunt geweest op
‘Midnight And Lonesome’, de laatste worp van Buddy Miller.
Vervolgens zet ‘Sublime Guerison’, een duet met Paul Personne, je
aanvankelijk op het verkeerde been door de riff van ‘Mannish Boy’
aan te heffen. Wat volgt is echter een stomend, sexy funknummer
waarin Scott middels haar kreunende, sensuele vocalen al haar
vrouwelijke charmes tentoonspreidt. Wij kunnen nog net een
welgemeend ‘You Can Leave Your Hat On’ amper onderdrukken. Minder
feestelijk, maar al even indrukwekkend klinken de akoestische,
verstilde miniatuurtjes ‘Lying Still’ en ‘Great White Ghost’. Maar
het niveau van de plaat wordt pas echt omhoog getild dankzij het
overweldigende, mysterieus klinkende ‘L’étrangère’ en de deels in
het Frans, deels in het Engels gezongen fraaie bluesballad
‘Believe’. Desalniettemin moeten we tot onze spijt vaststellen dat
er met deze ‘Divine Rebel’ alweer geen internationale doorbraak
inzit voor Beverly Jo Scott. Maar misschien is dat zelfs niet eens
de bedoeling. Scott geniet immers hoorbaar met volle teugen van
haar artistieke vrijheid en dat levert voor de vierde maal een erg
gevarieerde, zeer smaakvolle plaat op.