Zowat zeven jaar na vorig eigen werk viert Built To Spill zijn dertigste verjaardag met een negende plaat. When The Wind Forgets Your Name is een mooi verjaardagsgeschenk dat zowel het verleden eert als het heden en de toekomst bevestigt.
Spilfiguur en vleesgeworden bescheidenheid Doug Martsch voelt zich eindelijk goed genoeg om zijn originele plan uit te voeren om met elke release van bezetting te veranderen. Op het poëtisch getitelde When The Wind Forgets Your Name staan João Casaes en Lê Almeida van de Brazilaanse experimentele jazzrockband Oruã Martsch respectievelijk op basgitaar en drums bij. Dat leidt niet meteen tot de meest verbijsterende verrassingen die mogelijk zouden zijn met zo’n bezetting.
Van de eerste noten — een knapperige, tikje lijzige gitaarriff die danst in de goot — weten we: dit is Built To Spill ten voeten uit. Dan is het al een zekerheid dat we gebeiteld zitten voor drie kwartier indierock die een zinsnede als “I’ve come to realize / Time’s all wrong” (want wat stelt “tijd” voor onder de hersenpan van een bescheiden genie als Doug Martsch?) als een ereteken draagt. Dat “Gonna Lose” is een archetypische Built To Spill-song die met een high five meteen dikke maatjes maakt met de hele back catalogue van de band, in eender welke constellatie dat nu ook weer was.
Tijdloze Built To Spill-kost, willen we zeggen. Niets nieuws onder de zon, maar wat mag dat schelen? Geheel in lijn met Martsch’ idiosyncrasieën bestaat de constellatie die we horen op When The Wind Forgets Your Name ondertussen ook al niet meer. Casaes en Almeida waren in de eerste plaats de Built To Spill-tourmuzikanten in 2018 die net lang genoeg in Martsch’ visie pasten om er deze ene plaat uit te persen. De opnames dateren al van 2019, maar tja, corona met zijn productionele problemen en een verhuis naar Sub Pop vorig jaar zorgden voor nodeloos oponthoud.
De Brazilianen zijn inmiddels vervangen door Melanie Radford en Teresa Esguerra, dus ze zullen nooit zelf op tournee gaan met “hun” When The Wind Forgets Your Name: beetje vreemd, maar wel heel Martschiaans. Niet dat ze geen stempel drukten in hun korte Built To Spill-carrière: we kunnen vermoeden dat Casaes en Almeida meer invloed hadden op Martsch dan die misschien in gedachten had, of toch minstens dat ze vrij spel kregen om de chemie uit hun eigen band te behouden. Neem nu bijvoorbeeld die logge basriff en dito drumlijn op “Rocksteady”.
Voorbij de unieke eigenheid die de band blijft etaleren schuilt de kracht van Built To Spill toch in het droppen van snedige aforismen die nu eens pessimisten, en dan weer optimisten op hun plaats zetten. Neem nu deze, uit “Never Alright”: “No one can ever help no one not get their heart broken”: slaak een korte zucht, haal de schouders eens op, en kijk weer vooruit met een herwonnen focus.
Martsch beschrijft nog altijd de ondraaglijke lichtheid van het bestaan, maar wil er ook niet moeilijk over doen. “Life goes on and on year after year / Don’t recommend it, but I’m glad I’m still here”, zingt Martsch daar zelf over, met zijn hoge stem in zeeën van reverb, alsof hij echo’s als ontbijt nuttigt. Of elders, op “Rocksteady”, ook leuk gevonden: “Geology / Genealogy / Arbitrarily eventually came up with me”. Het-is-wat-het-isme voor gevorderden. “Understood” verkent meer het terrein van de outsidermuziek, met teksten als “The blind can see / The deaf can hear / Finding out what is my biggest fear”. Zo’n hersenspinsel had zomaar van wijlen Daniel Johnston, een van Martsch’ helden, kunnen komen.
Dertig jaar is lang in een muziekcarrière om toch nog relevant uit de hoek te komen. Built To Spill is een van die bands die die code gekraakt heeft: verrassen hoeft niet eens meer, er gewoon staan met een nieuwe plaat die genoeg knipoogt naar vroeger is dan al voldoende.