Horse Lords uit Baltimore schuimt al een paar jaar een as af die loopt tussen genres uit uiteenlopende windhoeken die het zoeken bij de trance; van het minimalisme van Branca & co. naar kraut en de Afrikaanse woestijn. Met The Common Task wordt een benevelend vervolg gebreid aan Interventions uit 2016. Geen gigantische verschuiving, wel een wervelende verdieping van een van de boeiendste bandgeluiden van het moment.
Andrew Bernstein (sax, percussie), Owen Gardner (gitaar), Max Eilbacher (bas, elektronica) en Sam Haberman (drums) zijn steevast in de weer met muziek die vaak even simpel als ingenieus is, met een minimum aan ideeën en een zak complexe concepten. Ze verkennen ongewone intonaties, microtonale harmonieën, duizelingwekkende polyritmes en doen dat met een haast mechanische strakheid die de kilte steeds ontwijkt. Het neigt regelmatig naar ritualistische dansmuziek die het repetitieve van The Ex uitvergroot, richting Karnatische tradities stuwt en een ommetjes laat maken via dub, freejazz en postrock.
En soms klinkt het ook als jamrock voor een robotgeneratie. Denk aan de vetvrije jams van Chris Forsyth & The Solar Motel Band, maar vervang die spontane, meanderende nonchalance door een ijzeren discipline. “Fanfare For Effective Freedom”, met alliteraties als spiegel voor de staccato variaties, zet meteen de toon. Dit voelt als een Branca-symfonie in pocketformaat, met voortdurende transformaties tussen Afro-getinte polyritmiek en krautmotorik, en een drive die halverwege een opstoot van bas krijgt en uiteindelijk vervelt tot puur extatisch ritme.
De saxgolf die “Against Gravity” start wijst op een andere vorm van euforie, met een levendige ritmesectie die hier en daar Tortoise-wateren opzoekt. In dense pieken wordt het groepsgeluid ei zo na hallucinogeen, met het kwartet dat staat te spelen met een onwaarschijnlijke strakheid. Vooruitgeschoven single “People’s Park” klinkt dan wat opener, koppelt dromerigheid aan meer uitgesproken Afrikaanse ritmes. Voor wie het voorgaande te nerveus en strak is, laat dit meer ademruimte toe. Daartussen wordt het korte “The Radiant City” opgebouwd door een gastbijdrage op doedelzak, wat in werkelijkheid beter werkt dan op papier.
De tweede albumhelft wordt volledig ingepalmd door “Integral Accident”, waarvoor de band gezelschap krijgt van een paar gasten die een groot stuk van deze achttien minuten kleuren. De woordeloze sopraan van Bonnie Lander scheert iel door de lucht, gaandeweg vergezeld van golvende geluiden van accordeon, fagot en viool. Een stukje minimalisme met een vage volksmuziek-inslag, met de band die pas na minuten zijn intrede maakt en gedoseerd zoekt naar een ingetogen euforie. Spacey effecten, kringelende gitaarpatronen en hypnotiserende ritmes creëren een psychedelische waas die de manische energie van de albumstart inruilt voor een breder uitwaaiend geluid.
Samen is het opnieuw een straf visitekaartje voor Horse Lords. Hun achtergrond en principes zijn duidelijk geworteld in de experimentele muziek, maar tegelijkertijd slagen ze er moeiteloos in om hier meer van te maken dan een cerebrale oefening. Er zit ritueel en dans in, net als herhaling, drones en extase. Troeven die niet meer vereisen dan een paar open oren. Te ontdekken, en hopelijk snel te zien in deze contreien.