“Thank you for calling the Better Oblivion Community Center”. Afgezien van enkele strategisch geplaatste reclameborden in L.A. en een mysterieus telefoonnummer, ploften Phoebe Bridgers en Conor Oberst vrijwel uit het niets een volledig album in ieders folkrockschoot.
Helemaal onlogisch is het verbond echter niet. De twee singer-songwriters met het hart op de tong en een voorliefde voor downtempo, sombere nummers werkten samen al een tournee af en Oberst is ook te horen op het duet “Would You Rather” uit Bridgers’ debuut Strangers In The Alps (2017). Dat die laatste mooi samenspeelt met anderen, bewees ze vorig jaar nog met die andere natte indiedroom genaamd boygenius. Voor ervaren rot Oberst werd het de eerste samenwerking waarbij alle nummers van begin tot einde gezamenlijk werden ineengeknutseld. Handige vrienden als Nick Zinner (Yeah Yeah Yeahs) en Carla Azar (Autolux) verleenden tot slot hun gitaar en drumsticks om het geluid van extra vlees te voorzien.
Het resultaat zijn tien luisterliedjes die ongehaast laveren tussen folk, country en iets wat met Zinners occasionele gitaarfeedback voor rock kan doorgaan, zoals het bescheiden losbrekende “My City” of single “Dylan Thomas”. Zonder ooit echt in harmonie te gaan, houden de stemmen van Oberst en Bridgers elkaar wonderwel in evenwicht, terwijl ze speels referenties aan literatuur en de dood heen en weer gooien. Vooral de voormalige bezieler van Bright Eyes klinkt ongedwongen lichthartig, na het zorgwekkend rauwe Ruminations uit 2016. Er lijkt opnieuw ruimte voor simpel speelplezier met iemand die de wereld nog niet moe is.
BOCC mag dan vooral een volwaardige groep zijn en geen “Phoebe ft. Conor”, toch is het lastig weerstaan aan de drang om afzonderlijke elementen aan Bridgers dan wel Oberst toe te schrijven. Probeer maar eens geen bittere verwijzing naar Conor Obersts overleden broer te zien in het gevoelige “Service Road”. De pulserende keyboards in “Exception To The Rule” roepen dan weer vage herinneringen op aan Bright Eyes’ elektronische experimenten op Digital Ash In A Digital Urn. Net zomin is het mogelijk om “Chesapeak”, een van de ingetogen hoogtepunten, los te koppelen van de invloed van Bridgers, die naar verluidt altijd al een liedje wou schrijven over hoe deprimerend het kan zijn wanneer de muziek waarvan we houden niet de erkenning krijgt die ze verdient.
De redenen waarom dit duo die lof wel toebehoort, zijn haast even onaanraakbaar als de theremin die doorheen sommige songs spookt. De grootste ontroering besluipt de toehoorder in onopvallende momenten die onverhoeds oplichten als kleine vuurgensters. Het zit hem in losjes gedropte zinnen als “How living’s just a promise that I made” aan het einde van “Didn’t Know What I Was In For” of de vraag “Is this having fun?” in “Sleepwalkin’” die een plotse krop in de keel opwekken. In het walsende “Forest Lawn” zit het verweven tussen de beste melodie van het album en de imperfecte stem van Oberst die vrolijk verwijst naar Céline Dion en Doris Day, om vervolgens vurig te hopen dat zijn partner nog steeds naast hem begraven wil worden. In al zijn eenvoud gaat er bovenal een troostende warmte uit van het geheel: de simpele productie, de afwisseling tussen luchtige sociale commentaar, droeve introspectieve observaties met een straaltje hoop en vooral de om elkaar heen dansende stemmen van Oberst en Bridgers die samen meer zijn dan de som der delen.
Dit is geen groots project dat de luisteraar op de knieën dwingt met emotioneel doorwrochte songs. Dit zijn simpelweg twee verwante artiesten die het beste in elkaar naar boven brengen en hun talenten virtuoos vervlechten tot tien “little moments of purpose”. “To fall asleep I need white noise to distract me / Otherwise I have to hear me think”, klinkt het uit Bridgers’ mond. De dolende mens op zoek naar verstrooiing kan altijd terecht bij Better Oblivion Community Center. De wereld red je er niet mee, maar het is alleszins beter dan de apathie van witte ruis.
Oberst en Bridgers komen op 8 mei naar de Roma in Borgerhout.