Twee jaar na Heretics, hun gelauwerde project met Thurston Moore dat een album met boek én making of-dvd opleverde, keren geluidskunstenaar/vocalist Anne-James Chaton en gitarist Andy Moor terug naar dat eerder opgenomen materiaal. Deze live-uitvoeringen in duobezetting laten horen dat het materiaal geenszins aan impact ingeboet heeft. Integendeel, zelfs.
Heretics handelde eigenlijk expliciet over zijn titel: ketters. Niet zozeer in de Bijbelse betekenis, maar over figuren die buiten het algemeen aanvaarde discours gingen staan, om van daaruit de aanval in te zetten op het status quo, als schrijver, filosoof of muzikant. William Burroughs, Markies de Sade, Johnny Rotten: stuk voor stuk verkenden ze onontgonnen gebied, en werden ze beschouwd als marginale en/of gevaarlijke figuren. Het was een ode aan andersdenkenden en aan de tegenstem, verklankt in duistere, repetitieve, maar net zo vaak ook behoorlijk noisy songs, die opvielen door die combinatie van Chatons monotone voordracht en het inventieve gitaarwerk van Moore en Moor.
Zes van de elf nummers van de studioplaat worden nu hernomen, en het eerste dat opvalt is dat de sound nu nog sterker, voller en directer is. Vanaf “Casino Rabelaisien” duik je onder in een donkergrijze, bezwerende combinatie van stem/poëzie en gitaar/muziek, waarbij Moor gretig gebruikt maakt van eindeloos herhaalde basloops en daar vervolgens gitaarlagen oplegt. Het resulteert in een onophoudelijk rondwentelende, haast mechanische sound die samen met de gespannen monotonie van Chaton zorgt voor een totale trance. Het is onmiddellijk duidelijk dat het hier niet om een eerste samenwerking gaat. The Ex en Chaton werkten al eens samen voor In The Event (2004), terwijl dit duo intussen ook al meer dan een decennium loopt en toe is aan zijn vierde album.
Het titelnummer trekt de boel helemaal open, met wrijfklanken en spaarzaam uitgestrooide, herhaalde riffs die op elkaar gelegd worden, en met Chaton die zijn tempo verlaagt en langere stiltes laat vallen. In “Le Songe de Ludwig” wordt de totaalsound ontmanteld tot op het bot, met Moor die de snaren aantikt en zorgt voor een minimale percussie. En als dat al klinkt alsof de interactie van de twee vooral Spartaans en afstandelijk is, dan wordt dat enigszins rechtgezet met “Coquins Coquettes et Cocus”, dat van start gaat met een obsessief slingerende, mechanisch getinte groove, waar vervolgens een loodzware gitaarmelancholie op gelegd wordt. Het doet denken aan de weerspannige albums van Enablers, zeker ook in “Clair Obscur”, dat herinnert aan het beste van Pete Simonelli & co.
Op Heretics was “The Things That Belong To William” nog een intimiderende noise-collage. Deze gedaante is net wat minder heftig, maar de vertraagde sample van Burroughs’ gereutel blijft goed voor gehuiver. Moors dissonante uitvallen blijven ook maximaal efficiënt en zijn samen met de samples en Chaton goed voor een auditieve nachtmerrie die pas uitdooft zodra het eindapplaus opduikt. Tout Ce Que Je Sais is een stuk compacter en vermoedelijk ook wat toegankelijker dan z’n voorganger, maar heeft een imponerende, nabije sound die de meesterlijke affiniteit van deze twee artiesten machtig in de kijker zet. Een plaat die hier intussen al een paar weken in de cd-lade geparkeerd zit en niet van wijken wil weten.