35 jaar geleden zag de Brusselse AB in zijn huidige hoedanigheid het levenslicht. Twee grondige renovaties later is een muzieklandschap in ons land zonder de AB ondenkbaar. De lijst van legendes die de Brusselse muziektempel in zijn 35-jarig bestaan mocht ontvangen is dan ook eindeloos. Sommige legendes werden er zelfs geboren en te veel onder hen ruilden het hier en nu veel te vroeg in voor het hiernamaals. Voor de gelegenheid diepte uw enola-redactie enkele van die memorabele passages terug op.
Kim Timperman: Sigur Rós, 6 november 2000
Het jaar was 2000. Sigur Rós was nog “New to Q”, had weliswaar al in het voorprogramma van Radiohead gestaan, maar het idee dat deze Ijslanders ooit de wereld zouden gaan veroveren was nog te belachelijk voor woorden. Ja, we kenden Cocteau Twins en post-rock, maar Agaetis Birjun leek in niets op wat we ooit hadden gehoord. En ook na het concert bleef elke poging om de muziek te beschrijven gedoemd om te mislukken, want dat was bovenal een fysieke ervaring zonder voorgaande.
Meer nog dan op plaat werden de nummers onnoemelijk traag opgebouwd. Zo traag zelfs dat tijdens de eerste nummers de verveling meermaals dreigde toe te slaan. Maar naarmate de muziek zich steeds verder begon te ontspinnen werd het effect van die aanpak duidelijk: ons besef van tijd begon te vervagen en het leek alsof iemand ons onopgemerkt een spierontspanner had toegediend waardoor het samenbrengen van de handen voor een applaus een bovenmenselijke opdracht werd. Althans toch totdat een loeiharde en viscerale afsluiter (was het een pril “Popplagið” of toch eerder “Hafsól”?) ons uit onze staat van verlamming wist weg te rukken.
Matthieu Van Steenkiste: The Datsuns, 12 februari 2003
Het was de tijd dat garagerock weer hip was, maar dat had ik mijn deur wat laten passeren, want er was post-rock, indietronica en zelfs een verdwaalde nieuwe Starsailor (Ja, ik was fan, ja. Laat het rusten) die dringend besproken moesten worden. Maar die Datsuns, dat wilde ik nog wel eens live meemaken. En jongens, was dat even een goed idee geweest.
Het AB-Boxconcept voelde nog wat vers aan en die lichtjes in de gordijnen nog wat magisch, en de zaal was niet erg gevuld. Toch duurde het geen dertig seconden vooraleer de moshpit vooraan het podium in lichterlaaie stond. The Datsuns waren dan ook sensationeel die avond; één en al energie en opwinding. En plots voelde ook ik het heilige vuur. Ik heb geheadbangd op een manier die ik in lang niet meer had gedaan, ben door de kolkende massa alle zaalhoeken langs geslingerd, en kon de volgende dag de blauwe plekken niet op mijn twee handen tellen toen ik met een debiele grijns opnieuw achter mijn werktafel op kantoor zat. En het was daar, dat ik heb besloten om goddeau, zoals we toen nog heetten, een liverubriek te geven; zo goed was het.
Bart Van Put: Fantômas Melvins Big Band, 23 april 2006
Bij de kering van het millennium bleek ex-Faith No More frontman Mike Patton met Fantômas zijn eigen muzikale niche te hebben gebouwd: death metal vermengd met filmmuziek, cartoonriedels en allerhande sonische onzin. In 2006 kwam hij met Fantômas Melvins Big Band, waarbij Fantômas en sludgeweirdo’s Melvins elkaars repertoire door de mangel haalden, naar de AB.
Wat zich die avond afspeelde, kan door overlevenden enkel beschreven worden als totale, allesverwoestende oorlog met pompende, stuwende Melvins-nummers en maniakale, schizofrene, bloeddorstige Fantômas-explosies. Patton regisseerde de hele kakofonie, en brulde, schreeuwde, krijste en gorgelde zijn stembanden aan flarden. We herinneren ons nog een legendarische drumbattle tussen Dale Crover en Dave Lombardo, David Stone die teringherrie maakte met een soort springtouw, en Patton die het publiek koeioneerde met minuten stilte en improvisaties die balanceerden op de rand van genialiteit en absolute chaos. Anderhalf uur en een “Fantômas Melvins Fucking Big Band … biaaatch !” later stonden we verweesd terug op de Anspachlaan. Dit zouden we ooit aan onze kinderen doorvertellen. Als die kinderen naar metal luisteren, tenminste.
Guy Peters: Moonchild, 28 november 2006
Nooit zo’n verdeeld publiek gezien na een concert. Een kwart van de zaal nam zelfs de benen voor het concert (van vijftig minuten?) goed en wel voorbij was. Een tweede kwart toonde z’n ongenoegen met boegeroep, gefluit en vliegende bierbekers. Een ander kwart eiste luidkeels z’n geld terug omdat van John Zorn en zijn altsax geen spoor te bekennen vielen, tot hij in de bis een stukje hardcore waanzin dirigeerde. Een laatste kwart stond echter verbluft te kijken hoe het trio Joey Baron (drums), Trevor Dunn (bas) en Mike Patton (stem) met een onmenselijke perfectie het eerste Moonchildalbum kwam uitvoeren.
Voor jazz en improvisatie was daarin geen plaats. Dit was een theatraal en gitzwart offensief dat het gedonder van heavy metal koppelde aan hysterische waanzin en rites die normaal achter gesloten deuren worden uitgevoerd, en waarin een gillende, gorgelende, spastische trekkende Patton alle aandacht naar zich toe trok. Een mooie bonus verscheen in de zomer van 2013, toen de band opnieuw aantrad op het Gent Jazz festival en een fors deel van het (zittende) publiek het podium bestormde om de stormtroepen van Zorn daar aan te moedigen. De tijden veranderen. Gelukkig maar.
Jurgen Boel: Bonnie ‘Prince’ Billy, 22 maart 2007
“Variététroubadour, chansonnier, liedjesboer, over ’t paard getilde…”: Will Oldham is het allemaal. De man brengt de ene na de andere plaat uit, dus het mag geen wonder heten dat zelfs de meest fanatieke fan zal erkennen dat niet elke noot van de meester even indrukwekkend is noch elk optreden legendarisch. Maar de bebaarde bard barst van het talent, en wanneer het er uit gutst, is geen dam bestand.
Al na twee seconden legt Bonnie in maart 2007 de uitverkochte AB op die manier het zwijgen op. Eigenlijk is er een nieuwe plaat die geplugd zou moeten worden, maar Oldham heeft daar, zoals het – betaamt, lak aan en brengt de songs die hij zelf wil horen. Verzoeknummers zijn toegestaan, in het bijzonder wanneer het oude, haast vergeten songs betreft, wordt instemmend gebromd alvorens een verpletterende versie wordt gebracht. Maar dan besluit de AB dat het mooi geweest is, want “optredens stoppen ten laatste om 22.30u.” luidt het devies, tot grote ontevredenheid van Oldham. Maar gewapend met niet meer dan een gitaar en zijn vreemde podiumpresence deed de man twee uur lang alles en iedereen vergeten.
Kathy Van Peteghem: Bjorn Berge, 26 oktober 2009
De Noor Bjørn Berge is een graag geziene gast in de AB: tussen 2004 en 2013 trad hij er liefst zes keer op, drie keer in de Club en drie keer in de grote zaal. Deze vingervlugge bluesgitarist wist ons in het verleden al te verleiden met zijn bluespower, maar ook met gevoelig gitaarspel. Bovendien zijn ’s mans optredens doorspekt met een dosis (zelf)relativerende humor.
De verwachtingen waren hooggespannen. Niet alleen uiterlijk was Berge getransformeerd, ook op muzikaal vlak was van alles veranderd: veel minder heavy metal-geram op elektrische gitaren, maar ragfijn en elegant akoestisch gitaarspel, met jazz- en folk-invloeden. De duizelingwekkende snelheid was gebleven. Net als de humor: na elke tussenkomst van Berge gierde het publiek het uit. Hoogtepunten? Het filmische “Fretwork”, of nog “Mountain Boogie”, maar Berge vergat ook niet om hulde te brengen aan zijn blueshelden.
Nadien stonden we verweesd te dralen in de lege AB Club. Wat we nu precies gezien hadden, daar konden we onze vinger niet op leggen. Berge was als een pletwals over ons heen geraasd, als één brok gebalde energie en onversneden sex. Bjørn Berge bewees die avond dat hij zijn succesformule gevonden had.
Lennert Hoedaert: Channel Zero, 28 januari 2010
De passage van de succesvolste Belgische metalband in januari 2010 was op veel manieren legendarisch. Franky De Smet-Van Damme en zijn kornuiten verkochten de grote zaal immers maar liefst zes (!) keer na elkaar uit, dertien najaar nadat ze de stekker eruit trokken. De show op vrijdag 28 januari 2010 was niet de eerste van de concertreeks, maar voor de aanwezigen, een mix van jongere twintigers en metalnostalgici, werd het een meer dan legendarische avond. Volksmenner De Smet-Vandamme, drumbeest Phil Baheux, in augustus 2013 veel te vroeg overleden, Tino De Martino en Xavier Carions vervanger Mikey Doling lieten de AB ontploffen.
De oorverdovende intro van Public Enemy’s “She Watch Channel Zero?!”, de helikopterbeelden die band aankondigden, de eerste noten van “Black Fuel” (die we tot dan alleen maar kenden van een live-registratie van Marktrock 1997) en luidkeels meegezongen ‘Black fuel controls the wooorld!’: we herinneren het ons allemaal als vandaag. Na een anderhalf uur durend optreden kon het moegestreden publiek alleen maar de schrammen tellen. “Eén concert en daarna wegwezen,” dachten De Smet-Van Damme en co toen ze de reünie aankondigden. Het zou de start zijn van een tweede leven voor de band.
Philippe Nuyts: The Scene, 21 juni 2014
Het was in de AB dat het doek viel over The Scene, tijdens een bijzonder geladen en emotioneel afscheidsconcert. Een jaar nadat keelkanker bij frontman Thé Lau was vastgesteld, heette hij uitbehandeld te zijn. Lau oogstte bewondering en ontzag voor de rechte rug waarmee hij de dood de wachtkamer in duwde.
Die avond ging de geschiedenis in door zijn spelplezier; als stond The Scene voor de allereerste keer in de AB, als was het hun éérste mijlpaal, niet hun laatste. Lau nam twee uur lang afscheid van zijn songs. Speelde die laatste solo’s vaak met de ogen dicht, savoureerde als het ware elk woord voor een laatste keer. Waardigheid straal je uit, omschrijf je niet. En het is die waardigheid van Lau die de beladen emoties die avond niet gezwollen, maar teder, sereen en authentiek maakte. Lau trok de nuchterheid van werk en leven door in de woorden die hij aan het publiek richtte. “Vaak is me gevraagd hoe ik me zou voelen tijdens deze concerten. Dan zei ik: niks bijzonders, gewoon spelen.” De dood mag dan een veldslag zijn die we allemaal verliezen, de strijd tegen de vergetelheid heeft Lau met The Scene definitief met vlag en wimpel gewonnen die avond.