Glitterhouse, 2011
Munich
Een aantal dagen hebben we met ‘Gallantry’s
Favorite Son’ – dijk van een titel – geleefd. Het is er, recente
postuniversitairen in een nooit zomerend land als we zijn, het
moment bij uitstek voor. Niet genoeg redenen om alle demonen de
overhand te laten nemen maar toch net genoeg om de controle even
uit handen te geven. Fietst daar plots Scott Matthew
voorbij, met een malle clownsmuts op het hoofd. Ambigue tijden.
“Today is the first day of another life.” Matthew
zingt het op ‘Devil’s Only Child’ al een intentieverklaring. Het is
slechts een van de nummers die ‘Gallantry’s Favorite Son’ zo
fundamenteel anders maken dan wat de treurwilg – denk Woody Allen
met baard, Eels met te vuil accent voor te zoetgevooisde stem –
voorheen bracht. Het licht aan het eind van de tunnel is niet
langer dat allesoverheersende witte, want fata morgana’s hebben
plaatsgemaakt voor tastbaar geluk.
Nu niet dat Matthew plots Chris Martin geworden
is of kumbaya meanderend heidse vlakten bestrijkt. Meer dan eens
knapt de tak alsnog voor ze zich finaal kan rechten. Zo opent het
album met een regelrechte afwijzing van de wereld, een ode aan
dejectie. ‘Black Bird’ is melancholisch triest, de hoop wordt
onderdrukt door het romantische spleen dat niet voor het laatst
zijn opwachting zou maken. Tijdens ‘Seedling’ hoorden we de
romantici bijna zingen. Alsof wij weten hoe die hadden geklonken.
Hij dan weer wel.
Het hele album is een evenwichtsoefening tussen
wanhoop en optimisme, het touw of de waakvlam in het voorgeborchte.
De enige constante is de nooit aflatende kwaliteit van de nummers.
Of ze nu het geluid van een snikkende man verzinnebeelden
(‘Sinking’) of bijna zingbaar aan een kampvuur lijken (‘Felicity’),
Matthew tokkelt steevast op de juiste snaar, laat immer de perfect
passende ademtocht blazen. Het schijnbare epicurisme-na-de-storm
van ‘Duet’ gaat naadloos over in de pijn van ‘Buried Alive’, ‘Sweet
Kiss In The Afterlife’.
Na het kalverliefde gewijde ‘The Wonder Of Falling
In Love’ (het hadden Reed en Cale kunnen zijn, maar tegelijk ook
hoegenaamd niet) omarmen we weemoedig de pianotristesse van
‘Seedling’. Matthews’ van zichzelf niet erg optimistische stem
wordt perfect ondersteund door de juiste doffe pianoklanken wanneer
het even niet hoeft, door zijn kenmerkende ukelele wanneer het mag,
zelfs door de voor hem zo apocriefe drum wanneer de nood het hoogst
is.
Afsluiter ‘No Place Called Hell’ heeft het
allemaal. De wat stuifmeel weghappende blazers camoufleren de
demonische boodschap tegen fundamentalisme van elke kleur. Matthew
vervolledigt zijn pallet van elkaar schijnbaar tegensprekende
kleuren met een laatste meesterveeg. Hij lijkt met ‘Gallantry’s
Favorite Son’ niet enkel zijn stem te hebben gevonden, ook voor
zijn wereld is er plaats, driehonderd meter voorbij de einder van
de onze. Het is er aangenaam huizen.