“I don’t want to learn to fly”, zingt Scott Matthew op “Black Bird”, de openingstrack van zijn derde plaat Gallantry’s Favorite Son, en even later vraagt hij zelfs “help me to clip my wings”. Op veel vlakken kunnen we op Gallantry’s Favorite Son inderdaad net dat horen, een artiest die weinig nieuwe horizonten wil verkennen en resoluut in zijn comfort zone blijft, maar die met de bekende elementen wel een wondermooie plaat creëert.
Zoveel wisten we eigenlijk al na Matthews ronduit fantastische tweede plaat There Is An Ocean That Divides And With My Longing I Can Charge It With A Volta That’s So Violent To Cross It Could Mean Death, een hele mondvol, maar muzikaal en tekstueel een verrassend transparante en erg basic klinkende plaat. Matthew, die midden jaren negentig zijn Australische thuisland inruilde voor New York, werkt immers vanuit het bekende singer-songwriteridioom en gebruikt daarbij niet eens zo’n originele invalshoek. Zijn songs gaan doorgaans over liefde en vriendschap, en de akkoorden die hij daarbij aanslaat op zijn gitaar of ukelele hoorden we al duizenden keren elders. Matthew heeft echter een stem die hem meteen apart zet en die zijn teksten heel wat meer poëtische zeggingskracht geeft. Bovendien heeft hij ook een resem muzikale vrienden die zijn platen van doordachte arrangementen voorzien. Met There Is An Ocean leverde hij op die manier een van de mooiste platen van 2009 af.
Gallantry’s Favorite Son is allerminst een stijlbreuk geworden in vergelijking met Matthews vorige twee platen, maar lijkt wel meer lichtvoetige nummers en een over het algemeen minder zwaarmoedige sfeer te bevatten. Vooral een nummer als “Felicity” barst van de levenslust wanneer Matthew een vriendin simpelweg een gelukkige verjaardag wenst, en ook in “The Wonder Of Falling In Love” schreeuwt de man van de daken dat hij verliefd en bijgevolg gelukkig is. In “No Place Like Hell” haalt de man zelfs zijn beste mondtrompetsolo boven om de feestvreugde te benadrukken. Uiteindelijk zijn het nog niet de helft van de nummers die van een dergelijke lichtvoetigheid getuigen, maar ze zijn zo opvallend dat ze het beeld van de plaat in grote mate mee bepalen.
Elders schijnen de melancholie en de zwaarmoedigheid die There Is An Ocean zo typeerden opnieuw meer door. Matthew is duidelijk een gevoelige ziel en schrijft zijn demonen van zich af in zijn songs, zoals hij zelf in “True Sting” zingt: “It’s taken this song to expel the dirt / To feel the true sting / To let go of what has died.” Ook muzikaal worden vaak de mineurtoonaarden opgezocht. Een hoogtepunt wordt bereikt wanneer in “Black Bird” een cello de leiding overneemt van Matthews stem. Het koor dat een ijle achtergrond creëert in “Buried Alive” is eveneens kippenvelmateriaal. Een nummer dat alle aandacht naar zich toetrekt en de wereld rond zich lijkt te doen stoppen, zoals de titeltrack of “White Horse” uit There Is An Ocean, is hier weliswaar niet aanwezig, maar desondanks staat de plaat wel bol van de uitstekende songs.
In essentie valt er weinig nieuws te rapen op Gallantry’s Favorite Son. Wie ’s mans vorige platen kon pruimen, zal deze ook de moeite vinden, en wie er niets aan vond zal ook nu niet bekeerd geraken. Hoewel zijn vorige plaat wellicht rijker en beter was, is Gallantry’s Favorite Son nog steeds een plaat van topkwaliteit die ongetwijfeld weer heel wat harten zal veroveren.