Frenchkiss, 2011
V2/Munich
Met het bloedmooie ‘Hospice‘ haalden The
Antlers moeiteloos de eindejaarslijstjes van 2009. Zanger Peter
Silberman maakte ons toen deelgenoot van het isolement en de totale
ontreddering die de terminale ziekte van zijn zwangere vriendin met
zich meebrachten. Half bijeengefantaseerd of autobiografisch, het
maakt niet uit, er spatte een adembenemende droefheid van de
nummers die je meenamen op een duistere trip langs de donkerste
krochten van je gevoelsleven.
De druk om voor een waardige opvolger te zorgen zou
ons spontaan lam leggen van angst, maar twee jaar na datum staat
het trio uit Brooklyn er weer met nummers die ze bijeenschrijven
tijdens het veelvuldige toeren. ‘Burst Apart’ beluister je bij
voorkeur nog steeds na het verdwijnen van de laatste zonnestralen,
maar deze keer ontwaren we toch een vaag lichtschijnsel aan de
horizon. Silberman, Cicci en Lerner willen blijkbaar niet blijven
steken in hun imago van trieste individuen die hun Prozac even niet
kunnen vinden. Een luisterbeurt hoeft niet noodzakelijk een zware
emotionele ervaring te worden.
Het is vrijwel meteen duidelijk dat ‘Burst Apart’
eerder op sfeer mikt dan op het hart. De single ‘Parentheses’ is
daar het mooiste voorbeeld van: de kenmerkende falsetto van
Silberman doet nog steeds een schedel in twee splijten, maar de
verleidelijke sfeer en de zwoele, trage cadens maken dit nummer
verrassend dansbaar. Deze onmiskenbare uitschieter lijkt met zijn
electrogeluiden en ver weg klinkende bassen wel ontsnapt uit een
album van Radiohead of Massive Attack. Met
het uitblijven van de vroegere dramatiek en wanhoop hebben The
Antlers – pun alert – het gewei van schouder veranderd,
waardoor elektronische invloeden en traag pulserende beats het
voortouw nemen.
Het mag dan al een lichter album geworden zijn,
naar levensvreugde of uitbundigheid is het nog steeds ver zoeken.
De eenzaamheid wordt bijna tastbaar in zinnen als “Prove to me /
I’m not gonna die alone” of “If I never get back home / there’s no
widows left at all”. Ondanks een verdienstelijke poging richting
popsong met ‘Every Night My Teeth Are Falling Out’, baadt het
merendeel van de nummers in een weemoedige slowcoresfeer. Het
wondermooie ‘No Widows’ demonstreert hoe een nummer tegelijk droef
en sensueel kan zijn, terwijl het delicate ‘Corsicana’ ons op
lichte ambientgolven naar een hoogtepunt stuwt. De minimale
pianoakkoorden en synths creëren een zweverige sound waarbij het
falsettogehuil van Silberman zachtjes aanbeukt tegen de warme
achtergrondtonen. Teder en toch aangrijpend.
Zoveel fijngevoeligheid en eenvoud slaan jammer
genoeg soms om in saaiheid. Met ‘Tiptoe’, ‘French Exit’, ‘Hounds’
en ‘Rolled Together’ lijkt niks mis, maar ontroeren doen ze
evenmin. Het zijn weinigzeggende slaapverwekkers die niet blijven
hangen en de dynamiek van het album verstoren. De toevoeging van
een eenzame trompet in ‘Hounds’ kan daar weinig aan veranderen.
Door het gebrek aan gitaarstormen, dramatische uitschieters en een
bombastische fanfare glijdt ‘Burst Apart’ bijna onmerkbaar verder
naar het einde. Afsluiten doen ze gelukkig wel in schoonheid met
het magistrale, naar Portishead neigende
‘Putting The Dog To Sleep’.
Onze recensent omschreef ‘Hospice” destijds
als “een totaalervaring”. Een tweede ‘Hospice’ is ‘Burst Apart’
niet geworden, daarvoor mist het de cohesie en de begeesterende
diepte die voortvloeiden uit de persoonlijke inslag. Het grijpt de
luisteraar minder direct naar de keel, waardoor velen met het
gevoel zullen achterblijven dat het een ‘nét niet-album’
is geworden. Maar wie ‘Burst Apart’ enkele luisterbeurten gunt, zal
merken dat intense nummers als ‘Corsicana’ en ‘No Widows’ in je
poriën sijpelen zonder dat je er erg in hebt. Wie daar in deze
jachtige tijden nog een moment vrij voor kan maken, zal het zich
achteraf niet beklagen.