Iedereen probeert het, maar zelden lukt het: in de voetsporen treden van songwriters als Bob Dylan en Leonard Cohen. Conor J. O’Brien, een tengere twintiger die onder het pseudoniem Villagers opereert, slaagt er met zijn debuut wel in. Hij tovert zorgvuldig elf parels uit zijn mouw en dwingt nu al een plaatsje af tussen de betere singer-songwriters.
In tegenstelling tot de doorsnee Ier, geen rosse haren, wilde baard of kleren doordrenkt met de geur van Guinness voor O’Brien. Wel een voortreffelijke falsetstem, die moeiteloos de allerhoogste tonen haalt, en een betoverend geluid. Schijnbaar geïnspireerd door — die andere Ier — Glen Hansard zoekt Villagers op zijn debuut Becoming A Jackal een evenwicht tussen Hansards bands The Frames en The Swell Season. Met resultaat, want de singer-songwriter bekomt zo een plaat vol zoete fluisterpop die toch voldoende kracht bezit om al dat (liefdes)verdriet weg te spoelen.
Vanaf opener "I Saw The Dead" wordt duidelijk dat ook de melancholie van Bon Iver een prominente rol heeft gespeeld. O’Briens nummers bezitten diezelfde sfeer van eenzaamheid met een morbide randje, maar worden zorgvuldig en vrolijk verpakt als een vergiftigd geschenk met een mooie rode strik. Keer op keer krijgt de Ier een messteek van verdriet, tot hij die droevige kant telkens een frivole draai meegeeft. De intro van "I Saw The Dead" bijvoorbeeld, zorgt met zijn dreigende viool en rustige pianodeuntjes voor een liedje dat moeiteloos bij een voorbijgaande rouwstoet past, tot O’Brien een versnelling hoger schakelt.
Diezelfde formule gebruikt Villagers steeds opnieuw om zijn beklijvende songs vorm te geven. De leidende akoestische gitaar in "That Day" houdt de luisteraar aan het lijntje, terwijl een speelse piano het hele plaatje ondersteunt. Verwijzend naar Bon Iver, maar ook ploegend door het oeuvre van wijlen Elliott Smith, komt O’Brien uit bij de melodieuze folk van Conor ’Bright Eyes’ Oberst. Neem nu "Becoming A Jackal" of "Set The Tigers Free", twee simpele gitaarsongs waarin Villagers zich ontpopt tot een eerste klasse singer-songwriter met de gesofisticeerde eenvoud en een stem die bij die van Oberst aanleunt.
Maar er schuilt vooral veel verdriet achter Becoming A Jackal. Onbeantwoorde liefde en een negatief levensbeeld zijn belangrijke thema’s. Keer op keer tracht de Ier zijn mistroost te verstoppen achter een speelse muzikale façade. Zo klinkt het in "The Meaning In The Ritual" onzeker: "My love is selfish / And I bet that yours is too / What is this peculiar word called truth", hoewel Villagers op geen enkel moment zo wanhopig klinkt als Bon Iver op zijn For Emma, Forever Ago.
Toch is het mooi hoe O’Brien op zijn jonge leeftijd zo volwassen weet over te komen. Hij had gemakkelijk een nog meer gesofisticeerde plaat kunnen maken, door veel strijkers en blazers aan zijn arrangementen toe te voegen, maar de Ier doet er goed aan om een song als "To Be Counted Among Men" simpel te houden. De ingrediënten veranderen op Becoming A Jackal nauwelijks en toch weet Villagers steeds weer die donkere, emotionele kant te vermengen met de vrolijkheid van zijn folksongs.
Villagers sleept de luisteraar mee naar de diepe gronden van zijn verdriet die hij in betoverende poëzie omzet. Van de eerste orgeltoon in "I Saw The Dead" tot de laatste pianoklank van "To Be Counted Among Men" houdt de Ier ons bij het nekvel. Enkele luisterbeurten waren nodig om te constateren dat Conor O’Brien momenteel één van de verrassingen is van het jaar. Op Pukkelpop zal hij harten veroveren en eind december staat Villagers ongetwijfeld in nagenoeg elk eindejaarslijstje.