In de nazomer van 1970 leek het de goeie kant uit te gaan met Janis Joplin. Na wilde jaren vol heroïne, sigaretten, sterke drank en shitloads aan andere drugs was juffrouw Joplin zowaar verloofd en werkte ze aan wat haar eerste echte soloplaat zou worden, met een volledig door haarzelf samengestelde band. Maar nog voor die plaat kon afgewerkt worden, vond haar road manager haar op een zondagnamiddag op de vloer van haar hotelkamer. Een accidental overdose aan heroïne was Janis Joplin fataal geworden.
”Did we do this?”, vroeg Kris Kristofferson zich af toen hij zich over haar levenloze lichaam boog. Joplin en Kristofferson waren kort daarvoor nog even een item geweest. De vraag hield en houdt iedereen die destijds met Joplin optrok waarschijnlijk nog vaak bezig, maar Joplin had altijd al een zwak had voor geestesverruimende middelen. Toen ze als prille twintiger Port Arthur, Texas verliet voor San Francisco en daar haar eerste muzikale stapjes zette, combineerde ze alcohol, amfetamines en heroïne al op zo’n manier dat haar hippievriendjes samen legden voor een enkel busritje terug naar Texas. Daar werd ze in 1966 ontdekt door de toenmalige manager van Big Brother & The Holding Company, een psychedelische rockband uit, tja, San Franciso. De doorbraak volgde een jaar later: op het legendarische Monterey Pop Festival stond Big Brother & THC naast Otis Redding, Jimi Hendrix en The Who. In D.A. Pennebakers rockumentary Monterey Pop is te zien hoe Mama Cass van The Mama’s and the Papa’s met open mond naar Joplin stond te kijken. “Wow”, lipte ze. Cass stierf 4 jaar na Joplin aan een hartaanval. Dat waren de tijden.
Drie jaar later had Joplin de band die haar lanceerde, verlaten. Met intermezzogroepje Kozmic Blues Band speelde nog ze apestoned op Woodstock, een half jaar later begon ze te touren met de Full Tilt Boogie Band. Die had ze voornamelijk zelf samengesteld en bestond vooral uit jonge Canadezen waarmee ze succes oogstte op de Festival Express, een tournee door Canada met onder andere Grateful Dead en Buddy Guy. Tussendoor kribbelde ze al aan nummers voor wat hun volgende album moest worden. De opnames begonnen in september 1970, Joplin stierf op 4 oktober.
Nergens op Pearl wordt verborgen dat dit eigenlijk geen afgewerkte plaat is. “Buried Alive In The Blues” is bijvoorbeeld instrumentaal gebleven, eenvoudigweg omdat Joplin de tekst er nooit van heeft kunnen inzingen. Die opnames stonden gepland voor 5 oktober. Het maakt de song wel tot een van de meest symbolische van de plaat: de titel alleen al klinkt cynischer dan ooit, maar heeft voor de rest weinig uitstaans met het vrolijke, jam-achtige karakter van de song. Ook “Mercedes Benz”, vandaag misschien wel het bekendste nummer van de plaat, draagt de sporen van Joplins vroegtijdige heengaan. De eerste en meteen ook enige take van het nummer werd recht het album opgezwierd. Haar schelle lach op het einde van de song was meteen het laatste geluid dat Janis Joplin ooit opnam.
Natuurlijk is Pearl geen allegaartje halve songs geworden die anders met moeite een verzamelalbum van outtakes en b-kantjes zouden halen. De hele plaat klinkt opvallend meer gepolijst dan Cheap Thrills, het doorbraakalbum van Big Brother & The Holding Company. Een en ander heeft te maken met het feit dat Paul A. Rothchild, de producer die bekend werd voor zijn werk met The Doors, achter de knoppen zat. Hoe onafgewerkt ook: aan Pearl is duidelijk stevig geschuurd. Waar Cheap Thrills au fond misschien een meer opwindende plaat was, is dit het geluid van een artieste die stilaan haar stem gevonden heeft. En van een back-upband die haar ten gepaste tijden aanspoort (“Move Over”) en intoomt (“A Woman Left Lonely”). Het duidelijkst wordt dat nog in het door ex-lief Kristofferson geschreven “Me and Bobby McGee”, Joplins enige nummer 1-hit. Nooit klonk ze aantrekkelijker als in dit countrynummer, met een stem die nochtans al duidelijk murw geslagen is door de vele drugs die even doorweven waren in het leven van Janis Joplin als in de hele tijdsgeest waarin ze zich staande hield. “Me And Bobby McGee” is een van de hoogtepunten van Pearl, samen met het dwangmatig dramatische “Cry Baby”, dat alleen al door die rauwe oerschreeuw waarmee Joplin de song aftrapt kippenvel kweekt en blijft kweken.
Of de plaat ondanks of net dankzij haar onfortuinlijke onvolledigheid eentje voor de geschiedenisboeken is geworden, is voer voor critici. Maar dat zowel Joplin als haar band over een dusdanige portie talent en feel voor pathos beschikten waarmee ze Pearl nog hadden kunnen overtreffen, is wel duidelijk. Pearl bleef de voorzet voor een solocarrière die er nooit kwam, maar blijft zelfs in die gedaante een wonderbaarlijk, beklijvend muzikaal testament van een van de symbolen van misschien wel de meest geschifte periode in de moderne muziekgeschiedenis.