"Er zijn van die platen": kent u ze, recensies die zo beginnen? Dat wil zeggen dat de recensent er met de moed der wanhoop aan begonnen is. Dat hij het allemaal niet goed weet, maar dat er ondanks een verhuis toch moet gewerkt worden. En soms gaat het ook zo vlot niet, een plaat beluisteren en er een oordeel over vormen, terwijl dozen uitgepakt en kasten in elkaar geschroefd dienen te worden.
Wel dan. Conor Oberst door Conor Oberst is zo één van die platen waar een mens niet goed weet wat ermee aan te vangen. Jarenlang hebben we immers gedacht dat Bright Eyes niet meer dan de nom de plume was voor het soloproject van Conor Oberst, blijkt het nu toch een groep te zijn (geweest). Of toch minstens een duo. Omdat vaste partner Mike Mogis voor één keer niet mee aan boord was, besloot Conor Oberst dus dat zijn nieuwste plaat dan maar onder zijn eigen naam moest worden uitgebracht. Vooruit dan maar; wie zijn wij om in discussie te treden?
Eerste conclusie: deze plaat is werken. Vijf, neen: tien beluisteringen lang hebben we gedacht "Conor, Conor, wat ben je toch een zagevent vandaag". Daarin bijgetreden door ons lief die deze woorden ook gewoon vlakaf uitsprak; ze groet wel vaker ’s ochtends de dingen. En toch kreeg ze langzamerhand ongelijk. Terwijl het gesettelde leven rondom ons vorm neemt, bezingt Oberst de vlucht vooruit: "there’s nothing that the road cannot heal".
Want daar gaat het over op deze naamloze — of net erg betekenisvol genaamde — plaat: in beweging blijven, niet stilstaan en verwelken; doorgaan en nooit langer blijven dan je welkom bent. Want niemand wil in een ziekenhuis sterven na een lange doodsstrijd; veel aantrekkelijker is de plotse dood in volle actie. En dus kan een soloplaat maar beter ver van huis worden opgenomen, in een oud Aztekendorp in Mexico bijvoorbeeld; een vleugje mystiek houdt de dingen altijd spannend.
Al draag je je thuis uiteindelijk toch altijd mee; in de muziek die je speelt, bijvoorbeeld. Het ouderlijke Nebraska is nooit veraf in de hillbillyrock van "NYC – Gone Gone" of de countrytwang van "Sausalito". Oberst heeft zijn idioom gevonden op I’m Wide Awake It’s Morning en laat dat niet meer los. En zit country in de genen, dan zit Dylan in het hart. "Get-Well-Cards" mist de sneer van de meester, maar had uit één van zijn meer geïnspireerde periodes kunnen komen.
Uit elke porie, elke noot, ademt het onderweg zijn. "Danny Callahan" heeft dat forse ritme van de baan, "homesick as an astronaut", en de vraag "where are you going alone?" En toch gaat hij door, net als de oude man in"I Don’t Want To Die (In The Hospital)" — met jachtig treinritme — zou willen. "Help me get my boots back on", gaat het in de beste cowboytraditie.
Natuurlijk wordt er al eens heimweevol gezeurd — zonder Mogis ontbreekt het volle geluid van Cassadaga en gaat het er al eens ietwat te uitgepuurd aan toe. "Eagle On A Pole" is de iets te monotone weeklacht, "NYC – Gone Gone" eigenlijk niet meer dan een inspiratieloze schuurfeeststomper. Gelukkig is er de warme gitaar van "MOAB" en "Souled Out" — in het dorp waar halt gehouden wordt is het feest — en de knappe kale afsluiter "Milk Thistle"; 5 minuten 21 seconden zelfreflectie en de dringende vraag "just help me go slow/I’ve been hurrying on" want misschien is het tijd geworden om van het nu te genieten en niet meer van het straks.
In een half-af huis, ergens tussen vertrekken en aankomen, voelt Conor Oberst plots juist. Het kan geen kant meer op en het kan alle richtingen uit; de weg is gekozen, maar waar het heengaat is nog een levensgrote vraag. En dat houdt het natuurlijk spannend. Met deze soloplaat heeft Oberst een onverwachte afslag genomen, net nu Bright Eyes een gevestigde naam was geworden. Of het gewaagd was of gewoon pure noodzaak omdat Mogis niet meedeed, doet er niet eens toe, een mooie plaat hebben we sowieso in handen.
Conor Oberst houdt met zijn Mystic Valley Band halt in de Botanique op 3 september.