Muziek wordt de laatste decennia vooral beschouwd als de allerindividueelste expressie van een individu of een groep van individuen. Wie niet de eigen muziek schrijft, wordt als “niet echt” beschouwd, tenzij de artiest / performer in kwestie het nummer zo naar zijn hand weet te zetten dat het alsnog een nieuwe identiteit krijgt.
Vreemd genoeg geldt dit veel minder voor muzikanten. Sinds mensenheugenis wordt aanvaard dat bepaalde, getalenteerde muzikanten hun diensten verhuren aan anderen en in hun schaduw opereren. Legendarische muzikanten uit de Motown-stal worden zelfs geroemd om hun kunnen en zovele jaren later geëerd om hun talenten die te lang miskend werden. De muziek, geschreven en gespeeld in opdracht, dankt hier zijn status aan de gevoelswaarde die het oproept.
In de archieven van de muziekgeschiedenis bevindt zich echter nog een ander en veel minder gekend fenomeen, “library music”. Ook hier worden muzikanten ingehuurd om muziekstukken in te spelen maar er is geen grote artiest aan verbonden die het publiek moet lokken, alleen de studio of het label telt. Want “library music” wordt geschreven voor onbestaande opdrachtgevers, regisseurs en filmstudio’s die zich geen grote naam kunnen veroorloven voor de soundtrack bij hun film, maar wel muziekstukjes nodig hebben. Niet de artiest of de uitvoerder is hier van tel, maar wel het stuk in al zijn praktische toepassingen.
De Duitse Andrew Pekler speelt met dit gegeven en eert met Cue al vier albums lang de vele anonieme muzikanten en componisten die een ongelooflijke hoeveelheid “library music” uitgebracht hebben. De totale breuk die tussen muzikant, componist en consument ligt, blijft Pekler intrigeren. Het nodigt hem uit om als individu met een duidelijk muziekprofiel te kiezen voor een onpersoonlijke en praktisch gerichte muziekexpressie en deze paradoxaal genoeg net binnen een heel andere wereld te plaatsen.
De postmoderne aanpak van Pekler intrigeert uiteraard in de eerste plaats op een intellectueel en muziekkritisch niveau. Door “library music” als uitgangspunt te nemen en te claimen en aldus te ontdoen van zijn onpersoonlijke karakter, plaatst Pekler het hele muziekgegeven zelf in een nieuwe context. Maar Cue is evenzeer een electroplaat geworden die los van zijn intellectuele ballast beluisterd kan worden. Het achterliggende idee is niet meer dan spielerei voor mensen met te veel vrije tijd.
Natuurlijk wordt de idee ook doorgetrokken in de songtitels die onderschriften krijgen als “Arriving Piano-led Theme, W/ Uplifting Feedback Sweeps + Coda” (”On”) of “Nostalgic Mid-tempo Pathos For Widescreen Drama, Slide-guitar + Electronic Effects” (“Rockslide”). Maar de films of televisieseries die Pekler in gedachten heeft, zijn allesbehalve weekendfilms te noemen. Zo krijgt “Steady State” het onderschrift “Repetitive Bed For Science / Mystery, Minituarize Percussion”, maar is het nummer hoogstens bruikbaar voor een wel heel kunstzinnige studentenfilm zonder enige verhaallijn.
De avant-gardistische elektronica van Pekler doet wat denken aan het intellectualisme van Tortoise, maar gaat veel verder in zijn aliënatie. “Floating Tone” bijvoorbeeld heeft zoals het zelf zegt inderdaad een “Slow-building One Note Theme For End Credits”, maar tezelfdertijd is de klinische logica van het nummer veeleer een experiment in compositie dan een song in welke hoedanigheid dan ook.
De electro van Pekler is nauw verbonden met zijn ideeën over “library music” maar staat er evenzeer mijlenver vanaf. Dit is inderdaad onpersoonlijke muziek gecreëerd in een steriele omgeving, niet gericht op de muziekbeleving van een individu of groep, maar dit is ook een persoonlijk en hoogst individueel experiment in klanken, avant-garde en songstructuren.Cue is wars van alle intellectuele poeha die het nu eenmaal oproept een album dat een ongemakkelijke muziekbeleving veroorzaakt en daarom alleen al op zijn minst eenmaal beluisterd moet worden.