Hij ziet eruit als een met overgewicht kampende, mentaal gestoorde computernerd, vertoeft bij voorkeur in zweterige kraakpanden en knutselt met behulp van doldwaze samples en overstuurde elektronische apparatuur hyperactieve geektronica ineen. Mogen we u voorstellen: Dan Deacon, muzikale mafkees van het jaar.
In 1993 scoorden Gene en Dean Ween een van de vreemdste hits uit de radiogeschiedenis met het behoorlijk onnozele "Push Th’ Little Daisies" waarin vooral de krijsende heliumstem van Gene Ween menig nietsvermoedende huisvrouw in de gordijnen joeg. Wie had kunnen bevroeden dat veertien jaar later een andere weirdo een volledige plaat zou vullen met dat soort ongein? Denk aan "Push Th’ Little Daisies" met een fikse scheut happy hardcore uit de vroege jaren negentig eroverheen, luidruchtig aangemoedigd door een troep Disneyfiguren op speed terwijl de synthesizerriffs hen als laserstralen om de oren vliegen en je hebt ongevéér een idee van hoe Spiderman Of The Rings klinkt.
Al sinds 2003 bestookt Dan Deacon (zesentwintig; Baltimore, Maryland, USA) zijn onmiddellijke omgeving met dolgedraaide elektronica-experimenten met een moddervette knipoog. Pas toen de New York Times begin dit jaar in zijn kolommen aandacht gaf aan de videoclip van "The Chrystal Cat", een migraineopwekkende low-budgetclip waarin Deacon tekeergaat als Sammy Tanghe na een lsd-tabletje te veel, werd ook buiten de vriendenkring de interesse gewekt. Tal van blogvermeldingen en een 8.7-quotering op Pitchforkmedia later was de internationale doorbraak een feit.
Opener "Wooody Wooodpecker" (sic) zet meteen de toon voor wat komen zal. Een totaal van de pot gerukte sample van de beroemde lach van het tekenfilmfiguurtje is de basis voor het mafste en grappigste dansnummer in jaren. Wat volgt zijn veertig knetterende minuten met een hoofdrol voor de stemvervormer, computernoise en flitsende synthesizers. Single "The Chrystal Cat" is een brok melodieuze herrie met een onweerstaanbaar refrein dat opbouwt naar een euforische finale waar het gros van de postrockbands een puntje aan kan zuigen.
"Okie Dokie" lijkt wel de soundtrack bij een Donald Duckprent die tien keer te snel wordt afgespeeld en in het daaropvolgende "Trippy Green Skull" voeren knaagdieren met snode plannen de enigszins uit zijn lood geslagen luisteraar mee op een duizelingwekkende reis doorheen een surrealistische strip van Jeroom. Buitenbeentje op de plaat is het twaalf minuten durende en redelijk fantastische "Wham City", genoemd naar het kunstcollectief waar Deacon deel van uitmaakt, en waar wij invloeden van zowel Grandaddy, Suicide, als Aphex Twin en Kraftwerk in ontwaren.
Dat het niet altijd tongue in cheek moet zijn, bewijzen de rustpunten "Big Milk" en "Pink Batman". Nummers die doen denken aan het vroegere werk van Múm, toen de IJslanders nog jolige elektronicafratsen durfden uithalen en af en toe de typemachine het ritme lieten bepalen. Hier komt het beste tot uiting dat Deacon een geschoold musicus is die weet hoe hij een compositie moet opbouwen. Lang duren zulke rustpauzes echter nooit en voor die het goed en wel beseft, wordt de luisteraar weer bedolven door een overdosis onnoiselheid die iedere normaal functionerende mens slechts in uitzonderlijke omstandigheden aankan.
Spiderman Of The Rings valt uiteraard niet serieus te nemen. Droogstoppels die nog eerder hun intellectueel correct bijgetrimde baard zouden afscheren dan dat ze zich zouden verlagen tot iets plebeïsch als een brede grijns, mogen Dan Deacon dan ook gerust mijden. Dit plaatje gedijt het beste in kringen waar kleurrijke toeters, valse snorren en hoofddeksels met een gekke vorm tot de vaste outfit behoren.