Op de hoes prijkt een roodborstje, oog in oog met een vervaarlijk kijkende wolf. Het is slechts een kwestie van tijd vooraleer het beestje een kettingzaag bovenhaalt en de wolf Tarantinogewijs doormidden klieft, vrolijk "yippi–kay-yay, motherfucker" fluitend.
Hoewel de teksten op dit album iets anders doen vermoeden, houdt Maxon Blewitt-frontman Bjorn Eriksson zich normaliter niet bezig met het kundig elimineren van onschuldige beestjes in het wild. Integendeel, voor hij zich maatschappelijk nuttig maakte met missionariswerk op het rootsmuziekfront, timmerde hij mee aan de steile opgang van Zita Swoon. Daar hield Stef Kamil Carlens de scepter echter stevig in handen en dus besloot –Eriksson na een aantal mooie jaren dat het tijd werd zichzelf in de spotlights te manoeuvreren. Hij stortte zich op zijn grote passie. Neen, het betreft hier geen voluptueuze blondine maar een voorliefde voor alles wat enigszins naar rootsmuziek en aanverwanten neigt. Iets stoffiger maar daarom niet minder interessant. Met de hulp van enkele verwante zielen wist hij onder de noemer Maxon Blewitt weinig te verrassen. Het vakmanschap mocht dan wel van het gelijknamige debuut afdruipen, tot enige emotionele binding heeft de plaat helaas nooit geleid. Het mocht allemaal net dat tikje vunziger. Perfecte instrumentbeheersing kan na een tijdje immers gaan vervelen.
Een gebrek aan spanning kan Maxon Blewitt bij de release van het tweede album, When The Moon Winks, echter niet verweten worden. De titeltrack sluit af met een dijk van een statement: "Monday nights are great for killing". Het duistere stemgeluid van Bjorn Eriksson, de karakteristieke rauwe snik, blijkt een uitstekend instrument te zijn dat bijdraagt aan een sluimerend gevoel van onbehagen. Met een flard "The Vanishing Girl" krijg je zelfs de blanke pit van menig ruwe bolster naar boven. Uitzinnige klanken echoën, en het grootstedelijke gettogevoel jaagt je zo de kast op.
Niet dat dit broeierige sfeertje de hele plaat in de ban houdt. Een nummer als "Cherry Pies" kunnen we onmogelijk als angstaanjagend betitelen, al was het maar omdat Eva Eriksson (zus van) er in slaagt toch tamelijk lieftallig te klinken. Enkele nummers later stuiten we op vintage Soulwax want "The Boys And The Girls Play Dangerously" zou een mooie aanvulling zijn op het oudere werk van het broederduo. "Shangri-Li" durft dan weer tegen elektropop aan te schurken, wat een beetje vreemd is voor een groep die zichzelf propageert als ontsproten aan een of andere Mississippi-delta.
Opvallende uitschieter en rustpunt is het prachtige "Old Boys Blues", evenwel geen krasse knarren die vertwijfeld over hun dode hond staan te jammeren, slechts gerugsteund door drie akkoorden. Het nummer is eerder een ingetogen flard liefde gedragen door Erikssons vocale gerasp. Tegengewicht is het opvallend luchtige "Ay Evol I". Misschien was het wel interessant geweest om op dat punt de plaat finaal uit balans te helpen aangezien het ons een uitstapje langs mindere interessante tracks genre "Machine Nr. 2" of "The Age Of Miracles" bespaard zou hebben. Wanneer de boel finaal een Eurosongpastiche dreigt te worden, biedt laatste nummer "Moon Winks – Part Whatever" redding. Zigeunerklanken domineren en brengen de band zo weer wat dichter bij de muzikale spielerei die we ook kennen van Zita Swoon.
Wat bij de eerste plaat ontbrak: een stevige brok blind passioneel geweld, vinden we hier in overvloed terug. Dit resulteert in een ongepolijst geluid dat niet onder de beoogde spotlights thuishoort maar eerder een toevluchtsoord vindt in de schaduw van enkele schimmige straatlantaarns. En hoewel de laatste tracks een serieuze domper op de grafstemming — we kunnen het bezwaarlijk als feestvreugde betitelen — zetten, blijft de plaat toch uitermate geschikt om menig koffietafel nieuw leven in te blazen. Dierenvrienden alomtegenwoordig daar, want een opgefokt roodborstje, in gedaante van Maxon Blewitt, kan heel wat slachtoffers maken.