Al meer dan 25 jaar vormt Echo & the Bunnymen het duistere geweten van de Britse popindustrie. Na de eerste stappen eind jaren zeventig, de grote successen van de jaren tachtig en de strubbelingen en soloprojecten van de jaren negentig, worden we dit jaar verwend met een van de meest eenvoudige en toch ambitieuze platen van McCulloch en Sergeant. En of het gesmaakt wordt.
Men zegt wel eens dat publieke figuren met het ouder worden vaak karikaturen van zichzelf worden, en ook Echo and the Bunnymen klinkt op Siberia meer als zichzelf dan ooit tevoren. Ian McCulloch en Will Sergeant — jeugdvrienden en sinds jaar en dag de spil van Echo & the Bunnymen — duiken terug het verleden in en brengen zonder enige schaamte voor hun eightiesgeluid hun beste werk van het laatste decennium. Niet als verbitterde mannen die uit de oude gloriedagen putten wegens gebrek aan creativiteit, wél als doorleefde zielen die met het ouder worden telkens meer overbodige lagen afwerpen en de essentie steeds zuiverder weten uit te puren. Siberia klinkt precies zoals de vroege albums van Echo & the Bunnymen, en wie zou dat durven betreuren?
De stem van zanger Ian McCulloch is nog steeds die unieke combinatie van gevoelig en hard, van scherp en fragiel. Meer dan ooit beheerst de man elke noot die uit zijn strottenhoofd rolt tot in de perfectie. Nu eens zingt hij benepen, dan weer ruw, het volgende moment komt de tekst je weer passioneel rond de oren gevlogen. Reeds sedert mensenheugenis is die stem verweven met de zuivere klanken van Will Sergeants gitaar. Trefzeker als hij is, hoopte je vroeger al eens op een wat gedurfdere uitschieter, en eindelijk krijgen we op Siberia van tijd tot tijd een volledig vrijgevochten Sergeant te horen. Wat ons betreft mocht hij nog wat vaker buiten de lijntjes kleuren, maar recht tot klagen hebben we alvast niet. Samen straalt het duo van een muzikale energie, die in de meest uiteenlopende vormen gekanaliseerd kan worden. Op het ontketende "Parthenon Drive" rockt het als nooit tevoren, terwijl ze er met "In The Margins" aan herinneren hoe schatplichtig een Chris Martin wel aan hen is.
Wat McCulloch en Sergeant op deze plaat het meeste naar buiten dragen is zelfvertrouwen. Siberia is geen poging tot come-back van een band die nooit haar verdiende waardering kreeg. Het is geen zoeken, maar een berusting in hun eigen geluid. Slechte songs zijn hier niet te vinden, uitschieters in omgekeerde richting zijn er wel. Opener "Stormy Weather" weet je door z’n eenvoud al meteen bij het nekvel te nemen. Ook het bijna pathetische "Everything Kills You" is een instant klassieker en tear-jerker van formaat: "And when it comes / Always too late / You put the future behind you / Then when it’s gone / Always too soon / You put the past in front of you, in front of you."
Dat niet ieders theewater van dit album zal gaan borrelen, moge duidelijk zijn, maar wie van eerlijke songs houdt zal hier zeker zijn gading vinden. Hoe McCulloch en Sergeant tot de meest getalenteerde artiesten van hun generatie behoren, wordt des te meer bewezen op die paar uitzonderlijke songs waar ze van de vaste lijn afwijken. De verstikkende finale "What If We Are?" waarin het stevige gitaarwerk voor een piano en strijkers ingeruild werd, is zo aangrijpend als muziek maar kan zijn. Zigzaggend tussen vertwijfeling en opgekropte woede druipt het vakmanschap van het hele album af.
We weten het: in het indie-universum is het bon ton om steeds maar te herhalen hoe legendarische groepen toch zoveel beter waren in hun beginjaren, en wat een flauw afkooksel ze nu wel geworden zijn. Maar vergeet nu even die hippe reputatie en gooi alle vergelijkingen met de oude albums Ocean Rain en Crocodiles overboord want Siberia is simpelweg een uitstekende plaat.