Afgaand op de goesting waarmee Iron Maiden het twee jaar oude Senjutsu kwam promoten, zit er nog geen afzwaaien in. Het tekende in het Sportpaleis voor een ietwat taaie set, die het heavymetalgezelschap pas in de eindspurt echt op zijn sterkst liet horen.
Ik herinner me het tweede middelbaar. Zelf zat ik nog in mijn Roxettefase, de stoere jongens – noem ze zoals het is: de klootzakjes – hadden iets met Iron Maiden. Dat moesten ze, want als het op ‘gevaarlijk’ aankwam, was er voor veertienjarigen in 1989 niets beter te vinden. Guns N’ Roses was al lang verzwolgen in het zwarte gat van zijn eigen pompeusiteit, de oerknal van Nirvana zou nog dik anderhalf jaar op zich laten wachten. ‘666’, dus, dat number of the beast, en afgebleekte skinny jeans; je moest wat als klootzakje.
Het zou nog lang mijn beeld van de voorhoede van – even ademhalen – The New Wave Of British Heavy Metal bepalen, maar hier staan we toch maar mooi: op de Antwerpse stop van deze The Days Of Future Past-tour. En die titel zegt alles, want had ons verteld dat het recente “The Writing On The Wall” een hit uit de jaren tachtig was, we hadden het net zo goed geloofd. Wie achtenveertig jaar bezig is, is niet langer verplicht opnieuw het warm water uit te vinden.
Goed nummer, overigens, met een kenmerkend meebrulbaar refrein, zo’n typisch opwaartse melodie. Er bestaat een documentaire waarin frontman Bruce Dickinson uitlegt dat zo’n zanglijn wetenschappelijk bewezen noopt tot meezingen, waarna hij “Run To The Hills” brengt. We krijgen dat nummer vanavond niet, want: géén best of-show. Wel volgen meteen nog twee nummers uit die laatste dubbelaar. Noch “Days Of Future Past” noch “The Time Machine” zijn een “Number Of The Beast”, maar wel: Iron Maidensongs. In een show die het van beleving moet hebben, volstaat dat zo vroeg in de set.
Krijgen we dus: een festijn van melodieuze metalriffs die ergens ooit van folk hebben horen spreken, net voor een horzelsteek hen op hol deed slaan, een zanger die al eens een geschiedenisboekje te veel heeft gelezen. Maar wat voor zanger wel. Dickinson is ondertussen pensioengerechtigd, maar dat zie je enkel aan de iets meer ingehouden podiummoves; voor een paar octaven draait hij zijn hand nog altijd niet om – eat this, Axl.
Is dit een moeilijke set? Goh, eentje voor de specialisten in elk geval. Dat is niet erg; een Iron Maidenpubliek bestaat voor 98 procent uit het soort zotten dat je desnoods tot drie keer toe zal uitleggen waarom een deep cut uit 1986 als “Alexander The Great” – deze tour voor het eerst live bovengehaald – een geniaal nummer is. Dat is echter pas voor straks, eerst is er “Death Of The Celts”, een lap van een flinke tien minuten uit Senjutsu, waarin Dickinson ons onderhoudt over de strijd tussen Britten en Kelten. Terwijl de derde gitaarsolo uit de stallen galoppeert, brullen wij in gedachten ‘Stone! Henge!’, en noteren we dat de kleine zanger wel iets van de dappere Gallische krijger Asterix heeft: past wel.
In “Iron Maiden” hoor je waar het allemaal vandaan komt. Dit is wat onvermijdelijk was eenmaal Black Sabbathfans onder invloed van punk van joints op speed zouden overschakelen. Je hoort ook the shape of metal to come; een vleugje speed/thrash waar Metallica later mee aan de haal zou gaan. Gitaarhelderij? Nog geen beetje. Hulde aan gitaristen Dave Murray, Adrian Smith en Janick Gers, die er in slagen nooit in elkaars weg te lopen, maar immer vingervlug – was dat een vleugje Dave Gilmour daar midden in “Stranger In A Strange Land” of waren wij dat gewoon? – tekeergaan. En laat ons vooral bassist Steve Harris eren, een man die zelfs na een kleine kwarteeuw nog zo enthousiast aan zijn job begint, dat hij elk nummer van begin tot einde meelipt. Van geen kleintje vervaard duikt hij ook meermaals tussen de benen van een zoveelste Eddiemascotte; de samoeraivariant om precies te zijn.
Eén – Eén! – hit krijgen we, en dat is die ene waarbij u “oohooohoohooh” mag meebrullen. Dat gaat u eerst niet goed af, tot Murray op akoestische gitaar de melodie nog eens goed zet. Beter. “Fear Of The Dark”, dus. Dickinson gaat een eind op wandel op de catwalk achter zijn bandleden, zoekt de platformen links en rechts op, de gitaren slaan op hol. “The Trooper” heeft er in de bisronde een gemakkelijk binnenkoppen aan, de pyrotechnics blijken dan toch mee en gaan meteen op standje ‘Rammstein’; alsnog een joyride.
Dit is de essentie van Iron Maiden: gitaarstrapatsen met lol in lijf en leden, maar op zijn best is het ook vooral aanstekelijke popmuziek met peper in zijn gat. Murray, Smith of Gers mogen er zoveel op los soleren als ze willen, uiteindelijk is het toch altijd wachten op het moment dat je weer kunt meebrullen met Dickinson.
Dat je staat te kijken naar miljonairs in lelijke shorts en afgeragde jeans die gerust met Marc Coucke kunnen meelullen over hoe je ’t maximum uit je fortuin haalt, is bijna een lollige gedachte, zeker omdat je dat op het podium niet merkt. Je ziet zes man die ook na al die tijd nog altijd plezier hebben in wat ze daar staan te doen. Het is een kutwoord, maar het voelt wel accuraat op deze plek: Iron Maiden had iets verdomd authentieks over zich. Laat ze alsjeblief nog even doorgaan, maar laat ze ook weten wanneer ze moeten stoppen. Als Bruce als Axl begint te klinken, bijvoorbeeld.