Blog: Il Cinema Ritrovato 2023

De Piazza Maggiore in Bologna klaar voor de vertoning van Alfred Hitchcocks ‘Spellbound’

Van 24 juni tot en met 2 juli vindt in het Italiaanse Bologna opnieuw een van de beste – zoniet hét beste – filmfestivals ter wereld plaats. Voor een uitgebreide introductie verwijzen we graag naar de blog van vorig jaar, maar samenvattend komt het erop neer dat dit een filmfestival is waarop geen enkele nieuwe film te zien is, maar dat grasduint in de geschiedenis van de zevende kunst en de focus legt op recente restauraties, herontdekte kleinoden die verloren gewaand waren of uitgebreide retrospectieves. Vanaf 25 juni kan u hier het verslag volgen vanop het festival.

Zaterdag 24 Juni

Ceux Qui ne s’en Font Pas

De zes minuten durende kortfilm Ceux Qui ne s’en Font Pas van de Franse cineaste Germaine Dulac maakt deel uit van een aantal filmpjes waarmee de techniek van ‘geluid-op-plaat’ gepromoot werd. Aangezien deze vroege vorm van een ‘videoclip’ gebruik maakte van populaire chansons (waaronder Sur Le Pont d’Avignon), was het evenzeer de bedoeling aan het eind van de voorstelling de nodige platen te verkopen aan het publiek.

Geïntroduceerd met de tekst “Cinematografische impressies van Germaine Dulac tijdens het luisteren naar twee platen”, biedt dit filmpje een soms wat al te illustratieve verbeelding van de songteksten op een manier die zeker niet kan wedijveren met Dulacs La Coquille et Le Clergyman. Wat niet wegneemt dat dit als historisch document van een vergeten techniek, best een boeiend filmisch artefact is.

“Ceux Qui ne s’en Font Pas” van Germaine Dulac, Frankrijk, 1930, Score: 6/10

Spellbound

Een van de beroemdste voorbeelden van de manier waarop Hollywood in de jaren negentienveertig de psychoanalyse omarmde en er een rijke voedingsbodem in vond voor talrijke scenario’s. Ingrid Bergman mag aantreden als de berekende zielenknijpster die verliefd wordt op een collega (Gregory Peck) die zelf blijkt te lijden aan schuldcomplexen en duistere impulsen probeert te verdringen.

Van alle films die Alfred Hitchcock in de jaren veertig in de VS draaide, is dit zeker niet de sterkste. Dat ligt voor een deel aan het script dat de Freudiaanse analyse er vaak duimendik oplegt, maar ook aan de ingrepen van de machtige producent David O. Selznick. Hitchcock had aanvankelijk veel meer willen inzetten op de symbolische droomscènes die hij uitwerkte in samenwerking met Salvador Dalí, maar dat was niet naar de zin van Selznick en uiteindelijk blijft er slechts één van die momenten over, meteen ook een van de sterkste elementen in de film. De regisseur was ook niet te spreken over de zwaar aangezette (hoewel degelijke) score van componist Miklós Rósza, maar ook daarin trok zijn producent aan het langste eind.

Dat deze wat wankele film helemaal overeind blijft, is dan ook – behalve aan de uitstekende vertolkingen – enkel en alleen te danken aan de manier waarop Hitchock een aantal schitterende momenten weet te creëren. De nachtmerrie van Peck is het meest in het oog springend, maar ook een opvallend ‘point-of-view’ shot, een kus die gedrenkt wordt in visuele metafoor en een paar effecten die de getroebleerde toestand van de personages weergeven, zijn zonder meer virtuoos.

“Spellbound” van Alfred Hitchcock met Ingrid Bergman, Gregory Peck, Usa, 1945, Score: 7,5/10

Zondag 25 Juni

Yam Daabo (Le Choix)

De eerste grote filmmaker uit Burkina Faso – Idrissa Ouédraogo – schreef zich met zijn langspeeldebuut Yam Daabo resoluut in in de traditie van het Neorealisme, maar dan wel de versie van die invloed van de Europese modernistische cinema zoals die gefilterd werd in het werk van Afrikaanse pioniers zoals Ousmane Sembène, Med Hondo en vele anderen. Tegelijkertijd is dit ook een prent die kind was van zijn tijd en resoluut steun uitsprak voor het beleid van toenmalig president Thomas Sankara en zijn pleidooi voor een Afrika dat de toekomst in eigen handen zou nemen.

Dat idee wordt sterk weerspiegeld in de ouverture waarin een familie internationale voedselhulp weigert en op eigen kracht andere oorden opzoekt om een beter leven te proberen uitbouwen. Daarbij moeten tradities overwonnen worden en emancipatie bevochten, om uiteindelijk tot een nieuwe harmonie te komen.

Ouédraogo maakt bij het visualiseren van die boodschap een aantal opmerkelijke stilistische keuzes met uiteraard een gebruik van tijd dat voortbouwt op het Italiaanse Neorealisme, maar ook een opvallende soundtrack en soms gedurfde fragmentatie van ruimtes en bewegingen. Vooral in stilstaande poses toont de regisseur zich een sterk observator die licht, landschap en figuren voortreffelijk weet te integreren.

“Yam Daabo” van Idrissa Ouédraogo met Moussa Bologo, Aoua Guiraud, Burkina-Faso, 1986, Score: 7,5/10

Ceddo (The Outsiders)

Toen Ousmane Sembène – pionier en peetvader van de zwarte Afrikaanse cinema – in 1977 Ceddo uitbracht, werd de film prompt gecensureerd, zogezegd omdat de cineast niet de officiële schrijfwijze volgde – met een enkele ‘d’ – die een Franse linguïst de zittende president van Senegal had ingefluisterd. Dat was uiteraard niet meer dan een voorwendsel, want de reden waarom de film tien jaar lang niet mocht vertoond worden, is te zoeken in het feit dat die niet alleen mechanismen blootlegt die slavernij onder blank bewind bewerkstelligden, maar tevens – iets waar antropoloog Paul Henley vaak naar verwees – de sluipende religieuze kolonisatie van zwart Afrika door de Islam.

Op een bijna rituele wijze ontleedt de regisseur van Borom Sarret en La Noire de … hoe spanningen tussen verschillende fracties binnen een kleine gemeenschap, langzamerhand leiden tot geweld, verbanning en machtsovername door een lokale imam. Het eerste deel bestaat uit lange gesprekken waarin veelvuldige ‘zooms’ de dramatiek kracht bijzetten en die geënsceneerd worden met veel respect voor de Afrikaanse retorische tradities waarin aansprekingen en titels deel uitmaken van de discussie. Halverwege schakelt de film dan naar een veel lyrischer register en krijgen we een aaneenschakeling van intense botsingen en afrekeningen. Inzake kleurgebruik is dit een verbluffend werkstuk, maar opvallend is vooral hoe de ‘boodschap’ en ‘vorm’ met elkaar verstrengeld zijn in een prent die de lokale orale tradities in symbiose laat treden met de taal van de cinema.

Op het Cinema Ritrovato festival van 2023 ging de gloednieuwe restauratie in wereldpremière die tot stand kwam door een samenwerking tussen het World Cinema Project, de Cineteca van Bologna en de Criterion Collection.

“Ceddo” van Ousmane Sembène met Tabara Ndiaye, Alioune Fall, Senegal, Frankrijk, 1977, Score: 8,5/10

City Streets

Rouben Mamoulian was een van de grote vernieuwers van de vroege Amerikaanse geluidsfilm. Dat deed hij op meest bekende wijze in Love Me Tonight, maar ook het uit 1931 daterende City Streets is op dat vlak bijzonder inventief.

Het verhaalt over de dochter van een gangster (Sylvia Sydney) die met lede ogen aanziet hoe haar idealistische vriend (Gary Cooper) eveneens betrokken raakt bij de dranksmokkel, stelt echt niet veel voor (hoewel gepend door auteur Dashiell Hammett), maar op louter technisch en filmisch-creatief vlak, is dit een soms verbazende prent. Hoewel de beperkingen verbonden aan het vroege gebruik van geluid, zeker nog aanwezig zijn, weet Mamoulian toch een ongelooflijke dynamiek te schenken aan het toentertijd nieuw verruimde gebruik van zijn medium. Sirenes in de nacht, het gerinkel van bierflesjes, de onstuimige golven … ze worden allemaal knap verwerkt in de gebeurtenissen. Meest opvallend is een scène waarin het personage van Sydney terugdenkt aan een eerdere conversatie, iets wat de studiobonzen bij Paramount niet helemaal zinde, ze waren bang dat het publiek in verwarring zou raken.

Naast het inventieve geluidsdesign is dit ook een misdaadfilm die een aantal elementen herbergt die best als ‘proto-noir’ kunnen omschreven worden. Extreme contrasten tussen licht en duister en knap gebruik van schaduwen en motieven, worden door Lee Garmes – vooral bekend omwille van zijn werk voor Josef von Sternberg – mooi verwerkt in de cinematografie en zijn een voorafspiegeling van een stijl die vijftien jaar later op het voorplan zou treden.

“City Streets” van Rouben Mamoulian met Gary Cooper, Sylvia Sidney, Usa, 1931, Score: 8/10

Shirasagi

Teinosuke Kinugasa dankt zijn bekendheid vooral aan het veel geciteerde A Page of Madness. Behalve die triomf uit de stille film, draaide de Japanse pionier echter ook tijdens de latere geluidsperiode een rijk gevuld oeuvre bijeen. Shirasagi is gebaseerd op een populair Shinpa (Nieuwe School) theaterstuk en vormde eerder al de basis voor populaire filmversies. In 1958 draaide Kinugasa voor rekening van de Daiei studio een remake van het verhaal over een jonge vrouw die verstrikt raakt tussen twee mannen: aan de ene zijde staat een jonge goedhartige schilder, aan de andere zijde een rijke zakenman die zijn geld en invloed aanwendt om de penibele financiële situatie van de jongedame uit te buiten en haar zo aan zich te binden.

Het melodrama zit doorspekt met verwijzingen naar de Japanse schilderkunst die door de regisseur ook subtiel verwerkt worden in de beelden en achtergronden. Uitgebracht in de late jaren vijftig, toen de Japanse cinema aan de vooravond stond van drastische veranderingen en de opkomst van een nieuwe generatie regisseurs, moet Shirasagi bijzonder traditioneel en zelf ouderwets geleken hebben, maar met de afstand der jaren zijn het precies die klassieke kwaliteiten die de film kracht schenken.

“Shirasagi” van Teinosuke Kinugasa met Fujiko Yamamoto, Keizo Kawasaki, Japan, 1958, Score: 7,5/10

Maandag 26 Juni

Il Grido

Samen met Le Amiche vormt Il Grido uit 1957 een dubbelluik waarin Michelangelo Antonioni de eerste stappen zette in een stijl die zou leiden tot de radicale experimenten met de filmtaal in de trilogie L’Avventura, L’Eclisse en La Notte.

Ook in dit relaas over een man die probeert een relatiebreuk te verwerken en doorheen een troosteloze winterse Po-vlakte zwerft, is er reeds een sterke relatie tussen de psychologie van de personages en het omgevende landschap, al definieert Antonioni in het boek My Antonioni van Carlo di Carlo die relatie wel directer dan in later werk: “het is een landschap dat bestaat uit herinneringen, meer dan enkel een weerspiegeling van een geestestoestand” aldus de meester zelf. Die stelling strookt ook zeker met de manier waarop dit een cyclische film is – aan het eind is zelfs niet geheel duidelijk of we niet gewoon weer bij de start van het verhaal zijn aanbeland – en de wijze waarop de schrale zwart-wit fotografie een zweem van intense melancholie en eenzaamheid drapeert over Il Grido (vrij vertaald: De Schreeuw). Zoals bijna altijd in een film van Antonioni draait alles om menselijke relaties en de (on)mogelijkheid ervan, waardoor het eenzaam zijn een existentiële kwelling wordt in een wereld waarin ‘de ander’ nooit de fundamentele emoties van ‘het zelf’ kan delen.

Dit is nog niet een van de absolute bepalende meesterwerken uit de filmgeschiedenis, die de regisseur later zou afleveren, maar ook deze eerdere verkenning van dezelfde thema’s, levert al een ijzersterke en beklijvende cinematografische ervaring op.

“Il Grido” van Michelangelo Antonioni met Steve Cochran, Alida Valli, Italië, Usa, 1957, Score: 9/10

Die Letzte Chance

“Deze film is een onschuldig sprookje in vergelijking met wat de werkelijkheid was en is eigenlijk niet bedoeld voor diegenen die geleden hebben, wel om de gelukkigen die gespaard bleven aan te zetten tot nadenken”. Dat zijn de woorden van regisseur Leopold Lindtberg die in 1943 – in volle oorlog – begin met het draaien van een film die de steeds harder wordende Zwitserse houding tegenover vluchtelingen aan de kaak stelde (in 1942 werd aangekondigd dat enkel nog ‘politieke’ vluchtelingen zouden worden toegelaten, niet wie omwille van ras of overtuiging – lees Joden – het land wou binnenkomen). Het hoeft dan ook zeker niet te verwonderen dat de productie op weinig steun kon rekenen en dat er naderhand binnen de steeds meer naar Duits standpunt opschuivende regering, stemmen opgingen om het negatief gewoon te vernietigen.

Aanvankelijk lijkt de uitspraak over ‘sprookje’ iets te veel te worden bewaarheid in dit verhaal over twee soldaten – een Brit en een Amerikaan – die uit krijgsgevangenschap ontsnappen en een Italië aantreffen gevuld met welwillende dorpelingen en aantrekkelijke jongedames die hen meteen te hulp schieten. Er zijn bescheiden picturale kwaliteiten, maar echt sterk kan je Die Letzte Chance gedurende het eerste half uur niet noemen. Maar dan transformeert de film stap voor stap tot een grimmig portret dat wel degelijk filmische vorm weet te geven aan de verschrikkingen van de vluchtelingen. Halverwege is er een intens chaotische scène in een bergdorp dat tot dan toe veilig was, maar nu door Duitse soldaten wordt schoongeveegd en vanaf dat punt kijken we naar een film over overleven tegen elke prijs. Het lot van de soldaten wordt nu verbonden aan de groep vluchtelingen die ze op sleeptouw nemen en waarmee ze proberen de bergen over te steken om de Zwitserse grens te bereiken.

Echt groots wordt het nooit, maar Die Letzte Chance maakt wel optimaal gebruik van de berglocaties waar de opnames plaatsvonden en is bovendien, in een tijd waarin de term politiek vluchteling weer zeer beladen is, een herinnering aan een vers dat de Nederlandse bard Herman Van Veen ooit schreef voor zijn vertaling van Leonard Cohens “The Partisan”: “In Warschau of in Praag, 1940 of vandaag … er is geen verschil voor wie op de vlucht is”.

“Die Letzte Chance” van Leopold Lindtberg met Edward G. Morrison, Romano Calo, Zwitserland, 1945, Score: 7,5/10

Yukinojô Henge: Daiippen Dainihen (A Kabuki Actor’s Revenge)

De beroemdste adaptatie van het populaire theaterstuk An Actor’s Revenge is die uit 1963 van Kon Ichikawa, maar hetzelfde materiaal lag aan de basis van nog verfilmingen, waaronder deze uit 1935 door Teinosuke Kinugasa.

De plot blijft uiteraard ongewijzigd en draait om een acteur die zijn kunst gebruikt om te infiltreren in de hoge maatschappelijke lagen van Japan en wraak te nemen op diegenen die verantwoordelijk waren voor het ruïneren van zijn ouders en hun zelfmoord.

Heel opvallend is dat deze vroege versie heel wat voorkennis veronderstelt in hoofde van de kijker: bij de opening wordt een deel van het verhaal gewoon samengevat en start de film ergens midden in de actie, en hier en daar zijn er bruuske overgangen waarbij we zelf gedeeltes moeten invullen. Dat alles ook nog eens opgezet is als een kabuki-opvoering binnen de al sterk gestileerde aanpak van de prent, zorgt ervoor dat dit een titel is die het best benaderd wordt met toch op zijn minst enige voorafgaande notie van de plotwendingen.

Kinugasa slaagt er zeker in de expressieve kracht van zijn beelden maximaal te benutten en het spel met identiteiten, wisseling van gender en intriges die zich zowel op als rond het podium ontspinnen, is zeker fascinerend, maar de film lijkt af en toe toch iets te veel louter de taal van het theater te hanteren dan dat er echt een mediumspecifieke insteek is.

Dezelfde acteur die de hoofdrol speelde in de film van Ichikawa, nam hier onder een andere artiestennaam eveneens zowel de rol van de protagonist als een aantal bijrollen voor zijn rekening.

“Yukinojô Henge: Daiippen Dainihen” van Teinosuke Kinugasa met Chojiro Hayashi, Tokusaburo Arashi, Japan, 1935, Score: 6,5/10

Stella Dallas

‘Stella Dallas’ met begeleiding door orkest op de Piazza Maggiore in Bologna

Toen het Il Cinema Ritrovato festival in Bologna ettelijke jaren geleden een retrospectieve wijdde aan Henry King, bleek hoezeer het werk van King – een regisseur met bij zijn dood in 1982 niet minder dan 136 titels op zijn palmares – nog steeds zwaar onderschat wordt. Dat heeft te maken met beschikbaarheid van sommige films en met het feit dat hij zijn hand waagde aan zeer uiteenlopende genres, maar ook met de vaak verkeerde vaststelling dat hij een ‘onzichtbare’ stijl had die helemaal in de lijn lag van het Hollywoodstudiosysteem dat de jaren negentientwintig, -dertig en -veertig domineerde. Nochtans zijn er onmiskenbare kwaliteiten die het oeuvre van de cineast wel degelijk onderscheiden van anderen. Zo weet King steevast toon, ritme en emoties virtuoos te bespelen en zijn zijn heldere composities vaak veel doordachter dan ze op het eerste gezicht lijken.

Al die superlatieven zijn zeker van toepassing op Stella Dallas uit 1925 dat in Bologna in 2023 vertoond werd – onder live muzikale begeleiding door een voltallig orkest – in een gloednieuwe gerestaureerde versie. Het bronmateriaal was een populaire roman die later nog filmversies zou kennen van onder andere King Vidor en John Erman en verhaalt het tragische leven van een vrouw van lagere komaf die haar huwelijk met een rijke erfgenaam al snel ziet mislopen en uiteindelijk een enorm offer brengt teneinde haar dochter een betere toekomst te bezorgen. Het drama dat daaruit voortvloeit is eenvoudig, maar spreekt wel op scherpe wijze over klassenverschillen en het belang van afkomst in de Amerikaanse samenleving.

Het mélo wordt van bij de eerste beelden ook volledig opgewaardeerd door de schitterende en sobere manier waarop Henry King alles ensceneert. Niet alleen weet hij de uitstekende vertolking van zijn gehele cast optimaal tot zijn recht te laten komen, hij gaat ook uiterst subtiel te werk in het opzetten van kleine gebaren en momenten, zoals een cruciale scène waarin een brief van hand tot hand gaat of veelzeggende blikken tussen de personages tijdens een slecht aflopende vakantie in een luxe-resort. Stella Dallas bevat ook een van de meest hartverscheurende finales uit de periode van de stille film waarin de regisseur tegelijkertijd de onderliggende thematiek en de kracht van ‘film kijken’ van commentaar voorziet.

De door de Film Foundation en het New Yorkse MoMa gefinancierde restauratie herstelt ook de prachtige ‘tinting’ (het drenken van de pellicule in een bad dat het volledige beeld in een passende kleur hult) waardoor dit meesterwerk bijna een eeuw na datum eindelijk weer in volle glorie kan bewonderd worden.

“Stella Dallas” van Henry King met Ronald Colman, Belle Bennett, Usa, 1925, Score: 10/10

Dinsdag 27 Juni

We Live Again

We Live Again slaagt erin om een element uit het oorspronkelijke bronmateriaal – Tolstoys stuk Resurrection – helemaal om te keren: in plaats van een kritiek op de rol van de kerk, wordt religieuze transcendentie een deel van de kern van de film. Er kunnen zeker kanttekeningen geplaatst worden bij de manier waarop de intenties van een kunstwerk hier zonder meer van tafel geveegd worden, maar anderzijds past de film ook wel binnen een reeks titels waarin Hollywood medio de jaren negentiendertig een pak meer aandacht begon te krijgen voor sociaal onrecht en maatschappelijke wantoestanden (de reactie hierop zou uiteindelijk leiden tot de beruchte hoorzittingen van het ‘House Committee on Un-American Activities’ een decennium later).

Wat ook niet te loochenen valt, zijn de esthetische kwaliteiten van dit melodrama, die er zeker in slagen de film boven zichzelf uit te tillen. Een deel daarvan komt op conto van regisseur Rouben Mamoulian die een perfecte ritmiek schenkt aan dit verhaal over de noodlottige liefde tussen een arrogante Russische aristocraat en een dienstmeisje van lagere komaf, maar ook – vooral – van fotografieleider Gregg Toland die een aantal onwaarschijnlijk mooie momenten voor de lens weet te toveren. Hoogtepunten terzake zijn zeker een adembenemende scène op een uitgeregend nachtelijk perron, een nachtmis en een fraai belicht shot in een tuinserre.

“We Live Again” van Rouben Mamoulian met Anna Sten, Fredric March, Usa, 1934, Score: 7,5/10

Al-Makhdu’un (The Dupes)

Toen op de 37e editie van het Cinema Ritrovato festival in Bologna de gerestaureerde versie van Al-Makhdu’un in première ging, werd nog maar eens duidelijk hoe restauratie kan afhangen van toevalligheden en hoe belangrijk de rol van archieven is. Van deze film werd in Bulgarije een origineel cameranegatief gevonden dat na jaren eindelijk het project in een stroomversnelling bracht. Ook werd nog maar eens duidelijk hoe groot de rol van Martin Scorsese en diens Film Foundation in dit alles is. “Toen in we in 2007 gestart zijn met dit alles, had Scorsese twee Afrikaanse films op zijn lijst staan die hij graag zo snel mogelijk van de vergetelheid wou redden en restaureren. De ene was Touki Bouki van Djibril Diop Mambèty, de andere was deze Al-Makhdu’un van Tewfik Saleh. Het duurde meer dan vijftien jaar voor we die laatste eindelijk konden restaureren en dat was niet mogelijk geweest zonder de blijvende bezieling en steun van Scorsese”, aldus de vertegenwoordigster van de Cineteca Bologna. De woordvoerder van de Film Foundation noemde dit dan weer een van de belangrijkste films ooit gemaakt in de Arabische wereld, en hoewel dat met een korrel zout te nemen is, valt niet te ontkennen dat dit een ijzersterke brok cinema is.

Centraal staat het lot van enkele vluchtelingen die van Syrië naar Koeweit willen vluchten. Elk van hen heeft andere redenen, iets wat ons in verschillende gefragmenteerde vertellingen wordt duidelijk gemaakt, scènes die elk flarden invullen van de achtergrond van de personages terwijl de lineaire actie – een levensgevaarlijke tocht door de woestijn – zich verder ontvouwt. Ook over de smokkelaar die hen tegen betaling meeneemt, komen we meer te weten, waardoor dit ook een prent wordt over mensen die elkaar vreselijke dingen aandoen en daar elk hun min of meer te rechtvaardigen redenen voor hebben. Er is iets akeligs aan het feit dat een film uit 1972 perfect toepasbaar is op vandaag in een relaas over wanhopigen die zo afhankelijk zijn van anderen dat ze de meest ondenkbare zaken zullen doen in de hoop op een beter bestaan, zelfs als dat wil zeggen in een lege tank kruipen achterop een vrachtwagen, in het midden van een bloedhete woestijn.

De versplinterde structuur waarmee dit alles verteld wordt verdient al alle lof, maar daarnaast is dit ook een humane nachtmerrie die geënsceneerd wordt in striemende grijstinten die het meedogenloze landschap extra dreigend maken en een mistroostige sfeer garanderen. De film culmineert in een ijzingwekkend krachtig laatste beeld dat nog lang op het netvlies gebrand blijft staan.

“Al-Makhdu’un” van Tewfik Saleh met Mohamed Kheir-Halouani, Abderrahman Alrahy, Syrië, 1972, Score: 9/10

The Song of Songs

Bezorgd omdat het publiek afgehaakt had bij recente titels, werd Marlene Dietrich aan een nieuwe regisseur gekoppeld voor The Song of Songs waarin ze een plattelandsmeisje speelt dat in Berlijn de muze wordt van een beeldhouwer die haar uiteindelijk afstaat aan zijn rijke militaire mecenas.

Ondanks de wijzigingen achter de camera, lijken Rouben Mamoulian en zijn fotografieleider Victor Milner niet té veel te willen veranderen aan het imago van de steractrice, wat een aantal mooi uitgelichte en gefotografeerde poses oplevert. De film zelf is veel minder gestroomlijnd en worstelt wat met een weinig opwindend script. Meer geslaagd is de production design die gewaagde dingen doet met een naakte sculptuur van Dietrich en de onschuld van haar personage die langzamerhand verdwijnt: als in een soort omgekeerde versie van The Picture of Dorian Gray, behoudt het glanzend witte beeld de puurheid, terwijl het personage doorheen de harde lessen van het leven, langzamerhand afglijdt naar verbittering en decadentie.

Voor geen van de betrokken partijen – vóór of achter de camera – een hoogtepunt uit de respectievelijke carrières, maar niettemin een degelijke brok studiowerk.

“The Song of Songs” van Rouben Mamoulian met Marlene Dietrich, Brian Aherne, Usa, 1933, Score: 7,5/10

Jujiro (Crossways)

Na zijn baanbrekende A Page of Madness uit 1926, draaide Teinosuke Kinugasa een hele reeks onopvallende studioproducties, tot hij in 1928 opnieuw aanknoopte met meer experimenteel werk. Het resultaat was dit heel wisselvallige Jujiro dat te veel het midden houdt tussen geijkt melodrama en allerlei avant-garde invloeden die nooit echt heel veel aan de film lijken bij te dragen.

Het verhaaltje over een jonge vrouw die zichzelf dreigt op te offeren om haar broer te behoeden voor een arrestatie nadat hij in een vechtpartij verwikkeld raakte door zijn blinde liefde voor een prostituée die hem eigenlijk minacht, is bijzonder rechtlijnig en weinig interessant. Kinugasa doorspekt alles wel met schrikwekkende iconografie die de nachtelijke wereld in de achterbuurten van Tokyo moet verbeelden, al gaat die insteek ook wel snel vermoeien. Sterker gedoseerd zijn de verstilde poses waarin zus en door as in de ogen verblinde broer steun zoeken bij elkaar, terwijl de omringende wereld zich tegen hen keert.

In vergelijking met contemporaine films van andere cineasten, is Jujiro zeker geen opmerkelijke productie, het feit dat ze in herinnering gebleven is, heeft dan ook meer te maken met een toevalligheid: toen Kinugasa het Westen bezocht, nam hij een kopij van deze prent met zich mee, waardoor deze uiteindelijk bewaard werd in het archief van het British Film Institute.

“Jujiro” van Teinosuke Kinugasa met Junosuke Bando, Akiko Chihaya, Japan, 1928, Score: 6/10

Woensdag 28 Juni

Biruma no Tategoto (The Burmese Harp)

Gebaseerd op een invloedrijke roman, is Kon Ichikawa’s The Burmese Harp (de regisseur draaide in 1984 zelf een remake in kleur) een bijzonder fascinerend en bevreemdend spektakel: een pacifistische oorlogsparabel waarin soldaten hymnes zingen en opgaan in de omringende natuur, maar waarin de gruwel van de oorlog daarom niet minder tastbaar wordt.

Gedrenkt in een vaak onwezenlijk mooie beeldenpracht, verhaalt de film hoe een lid van een Japanse eenheid die helemaal aan het eind van de oorlog in Birma zich overgeeft, zich na een gevaarlijke missie niet terug bij zijn strijdmakkers voegt, maar een eigen spirituele reis doormaakt. Twee houdingen tegenover de strijd worden in contrast geplaatst met de groeiende onthechting van de protagonist: een peloton dat zich niet wil overgeven en kost wat kost de oorlog wil verderzetten en zijn eigen eenheid die enkel de verschrikkingen achter zich wil laten en huiswaarts keren. Omdat geen van deze beide uitersten een ware erkenning inhoudt van de onnoemelijke wreedheid van de gewapende strijd, verkiest de jonge soldaat om een derde pad in te slaan.

Deze traag opgebouwde, contemplatieve film wisselt momenten van intense schoonheid af met confronterende scènes en bewandelt op die manier een uiterst fragiele balans die de film wonderwel weet vol te houden. Het is onmogelijk niet te denken aan Terrence Malicks The Thin Red Line, dat een gelijkaardige thematiek aansnijdt en eveneens de omgeving mee deel laat worden van het spiritueel ontwaken van het hoofdpersonage. Ichikawa die drie jaar later met Fires on the Plain zich opnieuw in de oorlog zou verdiepen, levert met The Burmese Harp in ieder geval een van de meest bijzondere films af die ooit over het conflict in de Stille Zuidzee werd gedraaid.

“Biruma no Tategoto” van Kon Ichikawa met Shoji Yasui, Rentaro Mikuni, Japan, 1956, Score: 10/10

Golden Boy

Golden Boy – een boksdrama zonder veel boksscènes – werd geschreven door Clifford Odets die er heel wat linkse politieke ideeën in verwerkte, eerst ter regie aangeboden aan Frank Capra en uiteindelijk in beeld gezet door Rouben Mamoulian die het script liet herwerken. Ondanks dat herschrijven, valt het toch op hoeveel van de onderliggende thema’s nog steeds in de film nazinderen. Het verhaal over een jonge zoon van een Italiaanse migrant (William Holden) die voorbestemd is om violist te worden maar kiest voor het snelle geld van een carrière in de ring, is immers een nauwelijks verholen verwijzing naar de prijs die betaald wordt voor het nastreven van de kapitalistische Amerikaanse droom. Holdens personage zit voortdurend gekneld tussen zijn meer fijnzinnige interesses en blinde ambitie, aanvankelijk verpersoonlijkt door de vriendin van zijn manager (Barbara Stanwyck), die later begint in te zien dat het nieuwe leven van de jongeman naar de afgrond zal leiden.

Mamoulian regisseert met uiterst vaste hand dit grimmige drama en kan rekenen op superieure beeldenpracht van een duo DP’s : Karl Freund en Nichols Musuraca.

“Golden Boy” van Rouben Mamoulian met William Holden, Barbara Stanwyck, Usa, 1939, Score: 8,5/10

Alham Al-Medina (Dreams of the City)

Naar eigen zeggen draaide Muhammed Malas Dreams of the City vooral als het verwerken van een herinnering aan het gezicht van zijn nog jonge moeder die na de dood van zijn vader veel beter begreep dat de stad waarover haar zoontjes enthousiast uitroepen “kijk mama hoe mooi Damascus is”, een plaats zou zijn waar dromen vernietigd zouden worden in plaats van gebouwd.

Dat idee zit zeker verwerkt in deze kroniek die we observeren doorheen de ogen van de jonge Dib, duidelijk een alter ego van de cineast zelf. De grootvader waarbij ze intrekken is een tirannieke bruut, de stad is een grimmige omgeving en het soelaas dat komt van sympathieke buurtbewoners wordt overschaduwd door de politieke strubbelingen die Syrië in de jaren negentienvijftig tekenden en die ook rechtstreekse gevolgen hebben in de levens van vele burgers.

Malas probeert nooit om de zaken op te kloppen of overdreven te dramatiseren en slaagt erin toch een lichte toon te behouden in het aankijken van al dat menselijk leed. De jonge hoofdrolspeler is uitstekend in het vertolken van vaak complexe emoties en ondanks de naturalistische aanpak, vindt de film kleine momenten van schoonheid in het spelen met de kleuren en lichtinvallen die het leven in de smalle straten en steegjes van Damascus tekenen.

“Alham Al-Medina” van Muhammed Malas met Yasmine Khlat, Bassel el Abdiadh, Syrië, 1984, Score: 7,5/10

Queen Christina

Greta Garbo speelt een van haar beroemdste rollen als de Zweedse koningin die gedwongen wordt te kiezen tussen liefde en plicht. Het script weet niet altijd goed te kiezen tussen komedie en tragedie en de film komt dan ook vooral tot leven in de grandioze ‘production design’ en de de mooie ‘soft focus’ fotografie van William Daniels die Garbo een echt vorstelijk aura schenkt.

Er is een merkelijk vrije omgang met genderfluïditeit – de vorstin verbroedert als man verkleed, met een Spaanse ambassadeur vooraleer haar echte identiteit bekend te maken – én met vrouwelijke seksualiteit: “The queen has had no less than twelve lovers this past year” pocht de als edelman uitgedoste heerseres.

Inzake toonvastheid en ritme is dit zeker nier regisseur Rouben Mamoulians beste film, maar er gaat wel een zekere grandeur uit van de grootse tableaus en het spel van Garbo tilt de film absoluut op een hoger niveau.

“Queen Christina” van Rouben Mamoulian met Greta Garbo, John gilbert, Usa, 1933, Score: 7,5/10

Donderdag 29 Juni

Rings on Her Fingers

Er zijn best wel wat gelijkenissen tussen de komedie Rings on Her Fingers en The Lady Eve van de grote Preston Sturges en die gaan verder dan enkel de aanwezigheid van Henry Fonda in een van de hoofdrollen. In de handen van regisseur Rouben Mamoulian is dit echter een totaal andere film, al straalt het degelijke vakmanschap waarmee alles in beeld gezet is, van de hele prent af.

Ook de acteerprestaties zijn van hoog niveau, met heerlijk spel van Gene Tierney, Laird Cregar en Spring Byington als een trio gewiekste oplichters dat het oog laten vallen heeft op de schijnbaar zeer rijke erfgenaam John Wheeler (Fonda). De verwikkelingen volgen elkaar aan hoog tempo op en hetzelfde geldt voor de vinnige dialogen waar onder andere een niet op de generiek vermelde Emeric Pressburger aan meeschreef.

Rings on Her Fingers is pretentieloos amusement dat echter op alle vlak – regie, cinematografie, productie – zo goed gemaakt is, dat het eenvoudige gegeven moeiteloos overstegen wordt.

“Rings on Her Fingers” van Rouben Mamoulian met Gene Tierney, Henry Fonda, Usa, 1942, Score: 7,5/10

Blood and Sand

Deze remake van een stille klassieker met Rudolph Valentino over de liefdesperikelen van een stierenvechter, wordt vooral herinnerd omwille van de somptueuze Oscarwinnende Technicolor fotografie van Ernest Palmer en Ray Rennahan (die laatste een vroege specialist die onder andere ook meewerkte aan John Fords Drums Along the Mohawk). Het duo liet zich inspireren door schilderijen van meesters als El Greco, Goya en Velázquez en levert inderdaad een in vurig koloriet gedrenkt spektakel af dat bovendien een aantal van de mooist belichte scènes bevat uit de geschiedenis van de Amerikaanse kleurenfilm.

Veteraan Rouben Mamoulian regisseert met bewonderenswaardig klassiek vakmanschap de exotische kitsch en kan rekenen op een onklopbaar trio in de hoofdrollen: Tyrone Power is de overmoedige toreador, Linda Darnell zijn vriendin en liefde sinds jeugdjaren, en Rita Hayworth de bevallige ‘femme fatale’ die uiteraard haar zinnen op de held gezet heeft en over wie een edelman zegt verwijzend naar het stierengevecht: “If this is death in the afternoon, she is death in the evening”. Je kan klagen over het artificiële karakter van dit alles, de stereotypen en het doorzichtige verhaaltje, maar dit is zo’n grandioze triomf van puur cinematografisch vernuft dat al die tegenwerpingen geen enkele betekenis hebben, zoals het er ook niet toe doet of een schilderij al dan niet de realiteit geabstraheerd representeert of een theaterstuk het leven ensceneert op louter een proscenium.

Later regisseur Budd Boetticher debuteerde hier als technisch adviseur die Power de bewegingen van de matador aanleerde en volgens de gegevens van het gezaghebbende American Film Institute, bereidde Fox een langere en meer brutale versie voor om te tonen in Latijns-Amerikaanse landen waar stierenvechten meer ingeburgerd was, een opzet dat uiteindelijk nooit zijn beslag kende.

“Blood and Sand” van Rouben Mamoulian met Tyrone Power, Linda Darnell, Usa, 1941, Score: 10/10

Man’s Castle

De films van Frank Borzage draaien vaak om koppels die in het licht van aartsmoeilijke of zelfs onmogelijke omstandigheden, toch hun liefde laten triomferen, met als bekendste voorbeeld de beide geliefden die boven de oorlog en de dood uit elkaar terugvinden in Seventh Heaven. Ook Man’s Castle past in dat rijtje en schetst het portret van twee verschoppelingen (Spencer Tracy en Loretta Young) die proberen hun gevoelens voor elkaar te laten overleven, ondanks de armoede waar ze tegen vechten en het feit dat het personage van Tracy zichzelf weigert te zien als een verantwoordelijke partner.

Dat levert verbaal vuurwerk op, maar ook de lyrische dramatiek die we met Borzage associëren en die door Joseph August in nevelen en grijstinten gehuld wordt. Er wordt op hoog niveau geacteerd en vooral Tracy is schitterend als de twijfelende protagonist die onafwendbaar afstevent op zelfvernietiging,

Er werd duchtig in de film geknipt om de censuur tevreden te stellen, zowel bij de release in 1933 als voor een latere heruitgave in 1938. Het restaureren van Man’s Castle had daardoor ook heel wat voeten in de aarde en uiteindelijk kon enkel het inlassen van stukken dialoog uit een kwalitatief minderwaardig negatief dat bewaard gebleven was bij het BFI, de prent in volledigheid herstellen, al blijft de afwisseling van bronmateriaal daardoor wel zichtbaar in de uiteindelijke digitale versie.

“Man’s Castle” van Frank Borzage met Spencer Tracy, Loretta Young, Usa, 1933, Score: 7,5/10

La Femme d’á Côté

François Truffauts voorlaatste film is een van zijn beste en meest persoonlijke, aangezien de regisseur een eerste korte versie van het script schreef toen hij door het verwerkingsproces heenging van zijn liefdesbreuk met Catherine Deneuve, een periode die zou eindigen met een zware depressie.

In de film vertaalt zich dat in het heropflakkeren van een destructieve relatie wanneer door een toeval Mathilde (doorbraakrol voor Fanny Ardant), de vroegere geliefde van Bernard (Gérard Depardieu), met haar man intrekt in het huis tegenover dat waarin Bernard met zijn gezin woont. De gevoelens die weer naar boven komen leiden eerst opnieuw tot passie, maar dan tot zelfdestructie, haat en uiteindelijk onafwendbaar tot mentale aftakeling. Het doorleefde script evoceert al die gevoelens op dwingende wijze, maar het zijn ook de ijzersterke vertolkingen die de emoties uitdiepen en tastbaar maken voor de kijker.

Truffaut is hier niet langer de stilist die aandacht wil trekken met zijn stijlfiguren, wel een neutraal en afstandelijk observator die kiest voor compositie en evenwicht in het schetsen van extreme emoties. In een interview stelde de regisseur dat mocht hij Jules et Jim opnieuw maken, die film lang niet zo idyllisch zou zijn aangezien liefde ook pijn meebrengt, een dat idee zit zeker ten volle verwerkt in deze beklijvende relatiethriller.

De latere fotografieleider Claire Mathon staat op de generiek als beginnende assistente van de ervaren veteraan William Lubtchansky die in zijn rijk gevulde loopbaan onder andere ook zou werken met Jacques Rivette en Jean-Luc Godard.

“La Femme d’á Côté” van François Truffaut met Gérard Depardieu, Fanny Ardant, Frankrijk, 1981, Score: 8,5/10

Vrijdag 30 Juni

Classe Tous Risques

De onderkoelde misdaadthriller Classe Tous Risques (niet te verwarren met Agence Tous Risques, de Franse titel voor de jaren tachtig serie The A-Team) is in vele opzichten een voorloper van de Franse ‘policiers’ die in de jaren negentienzestig wereldwijde faam zouden verwerven en in de figuur van Jean-Pierre Melville, een grootmeester die hele generaties cineasten zou inspireren.

Dit bijzonder sobere en sombere noodlotsdrama begint wanneer Abel Davos (Lino ventura) met vrouw en kinderen de Frans-Italiaanse grens wil oversteken omdat de politie hem te dicht op de hielen zit. Een mislukte nachtelijke oversteek per boot leidt tot een schietpartij en plots moet de gangster alleen instaan voor zijn jonge zoontjes. Hij hoopt op de hulp van vroegere kompanen, maar enkel een mysterieuze chauffeur (Jean-Paul Belmondo) is bereid de nodige risico’s te nemen.

Uiterst spaarzaam met actie, is dit vooral een donkere schets van een wereld waarin erecodes niet zo veel meer te betekenen hebben en verraad de enige echte optie is in de wereld van de misdaad. Minder strak gestileerd dan bijvoorbeeld Le Doulos, Du Rififi chez les Hommes of regisseur Claude Sautets eigen latere Max et Les Ferrailleurs, is dit niettemin een sleutelfilm in de ontwikkeling van de Europese modernistische ‘polar’ en zijn er zelfs voorafschaduwingen te vinden van Michael Manns Heat.

Ventura was altijd een beperkt acteur inzake het soort personages dat hij kon neerzetten, maar wordt hier optimaal gebruikt: zijn roerloze gezicht is ideaal om de dreiging en wanhoop van de protagonist te evoceren en Belmondo – toen in zijn glorieperiode – is zeker zijn evenknie.

De mistroostige grijze fotografie is van de in Antwerpen geboren Ghislain Cloquet.

“Classe Tous Risques” van Claude Sautet met Lino Ventura, Jean-Paul Belmondo, Frankrijk, Italië, 1960, Score: 8,5/10

Gharibeh Va Meh (The Stranger and the Fog)

“This is a bleak and brutal masterpiece and a film unlike any you have ever seen”, aldus Ehsan Khoshbakht van de Cineteca Bologna op de voorstelling van de restauratie van The Stranger and the Fog uit 1974. Nochtans is dit een film die wel degelijk voortbouwt op voorgaande tradities, maar deze lang verloren gewaande prent is inderdaad wel een mijlpaal binnen de Iraanse ‘New Wave’ van de late jaren negentienzestig en vroege jaren zeventig.

Het schijnbaar simpele verhaal is rijk aan symboliek en terugkerende motieven en handelt over een vreemdeling die met zijn boot uit de mist opduikt en aanspoelt in een klein dorp. Zijn komst schudt de kleine gemeenschap dooreen en hij wordt met het grootste wantrouwen bejegend: Waar komt hij vandaan? Zullen er nog meer vreemdelingen komen? Waarom lag er een bebloede sikkel in zijn boot en wat is het vreemde symbool dat op dat wapen was aangebracht? Sommige bewoners sluiten de nieuwkomer ondertussen voorzichtig in de armen, terwijl anderen ronduit vijandig worden, zeker wanneer de man wil huwen met een lokale weduwe die een jaar eerder haar man aan de zee verloor. De cyclische structuur van dit relaas roept meer vragen op dan antwoorden – soms lijkt het alsof we kijken naar een verhaal dat zich al eerder op dezelfde manier heeft afgespeeld – maar tijdens de presentatie op het Cinema Ritrovato festival werd wel geduid op het symbool van de sikkel dat in verband zou kunnen worden gebracht met linkse bewegingen die toen opmars maakten in Iran. Dat zette een criticus er wellicht ook bij een vertoning een vijftal jaar later op een internationaal festival, toe aan om op te merken dat de film soms leek op een voorafspiegeling van de gebeurtenissen die zich zouden voltrekken tijdens de Iraanse revolutie in 1979.

De vaak hermetische symbooltaal maakt een eenduidige interpretatie in ieder geval niet makkelijk en The Stranger and the Fog werd in Iran dan ook beschuldigd van bewust obscurantisme en een anti-religieuze houding, waardoor de film nauwelijks een publiek vond. De in folklore en mythologie verankerde vertelling, bouwt nochtans voort op bestaande filmische tradities: vaak komen de ongerepte werelden van Pier Paolo Pasolini voor de geest, maar meer nog het werk van Sergei Pardzjanov wiens films In the Shadow of Forgotten Ancestors en The Color of Pomgrenades ongeveer dezelfde verwijten kregen, maar dan van de Sovjet-autoriteiten. Het verschil is wel dat Paradzjanov lokale Armeense cultuur verwerkte in zijn oeuvre (uiteraard zeer tot ongenoegen van de censors on Moskou) en dat regisseur Bahram Beyzaie een totaal nieuwe cultuur en maatschappij verzon. De vaak bizarre rituelen die de film tekenen zijn volledig ontsproten aan de verbeelding van de cineast en dat geldt ook voor de muziek, instrumenten en kledij – een aanpak die het publiek danig in verwarring bracht en wellicht ook mee aan de basis lag van de manier waarop de film werd uitgespuwd.

Wie doorheen een cinefiele lens en los van ideologische betekenis kan kijken naar The Stranger and the Fog, ontdekt echter gelukkig iets heel anders. Dit is een radicaal eigenzinnige film die aan de hand van een fragmentarische structuur en gedurfde ellipsen en montagesprongen, de kijker voortdurend uitdaagt. Daar komt bij dat het gebruik van kleur en de vaak briljante composities nog een extra laag toevoegen met allerlei verwijzingen naar Perzische schilder- tapijt- en theaterkunst. Deze vergeten film is in ieder geval meer dan een ontdekking waard en voor één keer mag de term ‘verloren meesterwerk’ wel degelijk gebruikt worden.

“Gharibeh Va Meh” van Bahram Beyzeie met Parvaneh Massoumi, Khosrow Shojazadeh, Iran, 1974, Score: 10/10

Kawanakajima Kassen (The Battle of Kawanakajima)

Vanaf de late jaren negentiendertig kreeg de aanvankelijk uit linkse hoek afkomstige roep om meer “historisch correcte” spektakels, een nieuwe betekenis in het licht van de militaristische, rechtse koers die Japan insloeg. Het is in het kader daarvan dat Teinosuke Kinugasa’s The Battle of Kawanakajima moet bekeken worden, een film die aan de hand van veel historisch onderzoek een beroemde veldslag uit de 16e eeuw reconstrueert (dezelfde die prominent speelt in Akira Kurosawa’s Kagemusha uit 1980).

Ondanks de duidelijke propagandistische inslag, ondermijnt Kinugasa toch ietwat de beoogde boodschap door de focus van de film niet te leggen op heroïsche krijgers, wel op het gewone voetvolk dat als knecht en simpel soldaat dient in het immense leger en dat eigenlijk weinig begrijpt van de ingewikkelde strategie die door de hoge klasse wordt uitgedokterd en die lager geschikten gewoon moet uitvoeren. In die zin is dit ironisch genoeg ook wel een film over de absurditeit van oorlog, zoals een dorpeling aan het eind stelt na de vraag “Welk leger zou er gewonnen hebben?”: “Wat doet het ertoe, het was een enorme veldslag zoals ik nog nooit eerder zag”.

Al die lof verhindert evenwel niet dat dit verre van een grote prent is en dat de wedervaren van dragers, wachters en verzorgers, helaas vaak een beetje langdradig zijn, ook al is dat dan wellicht een deel van het punt dat Kinugasa probeert te maken. Alle gebeurtenissen worden gehuld in soms bijzonder mooie lichtpartijen – er is een schitterend shot van een leger speren waarop het door bomen gefilterd zonlicht speelt – maar de film slaagt er nooit in om die beeldenpracht ook echt te gaan inzetten op inhoudelijk vlak, waardoor dit vaak een nogal hol voorbijtrekken wordt van knappe, maar ook wat lege tableaus. Dat gedeelte is evenwel nog het meest boeiend (en je zou kunnen stellen dat Kinugasa op subtiele manier daarmee de praal van dat soort “paraderen” onderuithaalt) want de ellenlange gesprekken tussen een aantal personages zijn een pak minder interessant en leggen de boodschap ietwat te illustratief bloot, iets waar de regisseur wellicht mee wegkwam bij de censuur omdat de plot nu eenmaal speelt in een duister verleden en niet in het door patriottisme opgehemelde toenmalige Japanse heden.

Je kan The Battle of Kawanakajima niet echt een mislukking noemen, maar toch heb je als kijker voortdurend het gevoel dat dit een film is die blijft steken in een concept dat nooit helemaal zijn beslag krijgt. Bij vlagen is dit een ingenieuze ontluistering van de gewapende strijd, op andere momenten een al te pretentieus drama dat nooit de juiste balans vindt tussen vorm en inhoud.

“Kawanakajima Kassen” van Teinosuke Kinugasa met Ennosuke Ichikawa, Denjiro Okochi, Japan, 1941, Score: 6,5/10

Lady Windemere’s Fan

Het voltallige orkest staat klaar in het Teatro Comunale voor de vertoning van ‘Lady Windemere’s Fan’ op Il Cinema Ritrovato 2023

De vertoning op het Il Cinema Ritrovato festival 2023 van de gerestaureerde versie van Lady Windemere’s Fan, moest omwille van een zeldzame zomerse regenbui in Bologna, verplaatst worden van de Piazza Maggiore naar het Teatro Comunale, daar een voltallig orkest in zou staan voor de muzikale begeleiding van deze stille klassieker van Ernst Lubitsch die erin slaagt een verfilming te brengen van een stuk van Oscar Wilde zonder ook maar één van de literaire dialogen van de auteur te gebruiken.

Lubitsch is uiteraard bij uitstek een meester in de kunst van het visuele vertellen en dat wordt hier nog maar eens duidelijk, ook al omdat dit een stille prent is met – zoals vaker bij Lubitsch – opvallend weinig tussentitels die de dialogen moeten ondersteunen. Trouw aan het bronmateriaal in geest, niet in de letter (de structuur wordt duchtig gewijzigd), is dit het verhaal van de verhouding tussen Lady Windemere en de mysterieuze vrouw waarvan ze denkt dat ze uit is op het geld en de liefde van haar echtgenoot, maar die eigenlijk haar dood gewaande moeder is die schandaal wil voorkomen en daarom haar ware identiteit verhult.

Trefzeker in het etaleren van de visuele praal eigen aan het rijke milieu waarin alles speelt, is dit echter ook vooral een geraffineerde komedie waarin duchtig de draak gestoken wordt met datzelfde milieu. Die grapjes worden gevat in uitgekiende kaders waarin een klein detail vaak de humor herbergt. Geroemd voor zijn gesofisticeerde geluidsfilms, toont Ernst Lubitsch in deze vroege proeve eens te meer dat hij ook al als regisseur van stille producties, grandioos werk afleverde.

“Lady Windemere’s Fan” van Ernst Lubitsch met Ronald Colman, Irene Rich, Usa, 1925, Score: 8,5/10

Zaterdag 1 Juli

Smog

Titanus producties verkocht de rechten van deze eerste volledig in de VS gedraaide Italiaanse film aan MGM, waarna het uit 1962 daterende Smog helemaal uit roulatie verdween tot diep in de eenentwintigste eeuw. Mocht dat niet gebeurd zijn, dan dook deze film van Franco Rossi (niet te verwarren met regisseur Francesco Rossi) ongetwijfeld op in historische overzichten als een soort ontbrekende schakel tussen het gebruik van landschap bij Michelangelo Antonioni en Roberto Rossellini en de Amerikaanse ‘landschapsfilms’ van Europese auteurs zoals Jacques Demy (Model Shop), Agnès Varda (Documenteur) en Antonioni zelf (Zabriskie Point).

De losse vertelling toont een Italiaanse advocaat die 48 uur doorbrengt in Los Angeles en in interactie treedt met de cultuur en bewoners van die specifieke stedelijke metropool. Hij ontmoet zowel uitgeweken landgenoten als Amerikanen, voert discussies over het naoorlogse Italië en gesprekken over zijn groeiende fascinatie voor de moderne architectuur en het industrieel geboetseerde landschap van de stad. Een opmerkelijke insteek is die van de lege straten en de dominantie van de auto, een gegeven dat rond dezelfde periode ook terrein begon te winnen in de veranderende ‘street photography’ van onder andere Edward Ruscha.

Deze los meanderende film blijft boeien door de aandacht voor de omgeving die het beeld voortdurend domineert en culmineert in een even grappige als visueel inventieve finale.

“Smog” van Franco Rossi met Enrico Maria Salerno, Annie Girardot, Italië, 1962, Score: 7,5/10

Applause

Dat Rouben Mamoulian een van de meest creatieve regisseurs was van de vroege Amerikaanse geluidsfilm, werd al duidelijk met Applause, zijn langspeeldebuut uit 1929 dat hij draaide voor Paramount Pictures, net voor zijn dertigste. Terwijl oudere filmgeschiedschrijving het volledig ‘tot stilstand’ komen van films door de komst van geluid, nogal placht te overdrijven, leert meer recent onderzoek dat die periode uiteindelijk relatief kort was. Toch valt het niet te ontkennen dat er weinig contemporaine films waren die zo vrij waren inzake camerabeweging en montage als dit drama over een burlesque-danseres die probeert te verhinderen dat haar dochter eveneens in de harde wereld van de showbizz zou terechtkomen.

Dialoog en verhaal schieten voorbij aan hoog tempo, maar het is toch vooral de manier waarop de camera doorheen theatergangen en locaties glijdt, die onze aandacht trekt. Reeds hier toont Mamoulian zich een meester inzake visuele ritmiek en experimenteert hij met de auditieve en visuele overgangen die een paar jaar later zouden resulteren in de nagenoeg perfecte beheersing van beeld en geluid in Love Me Tonight en City Streets.

“Applause” van Rouben Mamoulian met Helen Morgan, Joan Peers, Usa, 1929, Score: 8/10

Cherike-Ye Tara (The Ballad of Tara)

Het is zeker geen toeval dat The Ballad of Tara ongeveer tegelijkertijd gerestaureerd werd en opnieuw ontsloten voor publiek, met The Stranger and the Fog, aangezien beide films een soort van dubbelluik vormen. Het hoofdpersonage hier – een vrouw uit een kleine dorpsgemeenschap die geconfronteerd wordt met de keuze van een nieuwe echtgenoot na een overlijden – roept allerlei herinneringen op aan eenzelfde personage uit de film die regisseur Bahram Beyzaie vijf jaar eerder draaide en ook situaties en verwijzingen naar gebeurtenissen lijken vaak gelinkt aan de voorganger. Wie vertrouwd is met The Stranger and the Fog, zal bovendien allerlei motieven zien opduiken die zelfs lijken te suggereren dat we kijken naar een verhaal dat zich als een spiegeling gedraagt van dat uit de eerste film, met beslissingen, dilemma’s en ingrijpende gebeurtenissen die hier opnieuw opduiken. In de meest verregaande interpretatie is dit een blik op de andere kant van de mist die zo centraal stond in de eersteling, maar net als in die oudere prent, is het moeilijk om hier eenduidige interpretaties te geven. Beyzaie hanteert immers dezelfde symbolische taal die vele invalshoeken openlaat, zowel sociaal, politiek, als filosofisch.

Opnieuw is de visuele insteek van de film uitdagend en gedurfd, vallen er talloze overweldigend sterke composities te rapen en is de film van een bedwelmende schoonheid.

Aangezien de opnames van de film gekruist werden door de Iraanse revolutie, zag de regisseur zich verplicht het werk te staken en pas een jaar later zijn film te voltooien.

“Cherike-Ye Tara” van Bahram Beyzaie met Susan Taslimi, Manuchehr Farid, Iran, 1979, Score: 9/10

Yôsô (The Bronze Magician)

De laatste film van Teinosuke Kinugasa (op een vermelding als co-regisseur na), is meteen ook een van zijn allerbeste: een contemplatief portret van de op een historische figuur gebaseerde keizerin die aftrad wegens ziekte om vervolgens de troon opnieuw te bestijgen met de hulp van een monnik die veel invloed had op de jonge heerseres (en over wie gefluisterd werd dat hij ook haar minnaar was).

De film is schaars met actie en bestaat vooral uit trage, hiëratische tableaus in schitterende Scope-composities, waarbinnen de personages als schaakstukken over een bord geschoven worden terwijl ze allerlei paleisintriges en revoluties bespreken.

Keinugasa toonde in zijn loopbaan zelden als zo’n begenadigd stilist als hier en het spel met horizontale en verticale lijnen, gangen en achtergronden is zondermeer indrukwekkend.

“Yoso” van Teinosuke Kinugasa met Raizô Ichikawa, Yukiko Fuji, Japan, 1963, Score: 9/10

The Dreamers

Het laatste belangrijke wapenfeit van Bernardo Bertolucci (het in 2012 gedraaide Io e Te ging in alle stilte voorbij) is helaas geen afscheid in stijl en zeker geen hoogtepunt in de carrière van de regisseur van grote titels zoals Il Conformista, Novecento en The Last Emperor.

Nochtans is dit een film waarin ode gebracht wordt aan de cinema en de cinefilie, maar het is allemaal zo nadrukkelijk, pretentieus en – verrassend genoeg – esthetisch onbevredigend, dat The Dreamers niet meer is dan een geforceerd filmpje waarin de verschillende elementen – politiek, kunst, film en voyeurisme – voortdurend met elkaar botsen.

Alles draait om drie tieners (vertolkt door Michael Pitt, Eva Green en Louis Garrel) die anno 1968 elkaar leren kennen tijdens de protesten rond het ontslag van Cinémathèque Française directeur Henri Langlois en vervolgens tegen de achtergrond van de mei ’68 revolte met elkaar experimenteren op seksueel, relationeel en cinefiel vlak. In praktijk wil dat zeggen dat er veel naakt gestoeid wordt terwijl er spelletjes gespeeld worden waarin de titel van een film geraden moet worden of oppervlakkige discussies opgezet over Vietnam, fascisme en (film)kunst. Garrel mag masturberen bij een foto van Marlene Dietrich, Green wordt ontmaagd op de keukenvloer terwijl haar broer een omelet staat te bakken. Nooit weet het script ons ook echt duidelijk te maken hoe al die dingen met elkaar verbonden horen te zijn en in wezen komt het allemaal neer op de simpele vraag of het geweldloze verzet van intellectuelen en kunstenaars te verkiezen valt boven het relschoppen van de activisten in de straat, of net niet. The Dreamers doet zich dan ook veel slimmer voor dan wat het allemaal maar is en – veel erger – weet nooit dit alles te verpakken in het soort sensuele en doordachte filmtaal die we van Bertolucci gewoon zijn. Er zijn gelijkenissen met Last Tango in Paris, maar die film wist de onderliggende thema’s te esthetiseren waardoor een mooie symbiose tussen vorm en inhoud ontstond die hier helemaal ontbreekt.

Zelfs de odes aan de filmgeschiedenis zijn een mislukking, aangezien Bertolucci het om onbegrijpelijke redenen nodig acht om elke cinefiele knipoog ook te gaan illustreren met een letterlijk citaat.

“The Dreamers” van Bernardo Bertolucci met Michael Pitt, Eva Green, Usa,Uk,Italië,Frankrijk, 2003, Score: 5,5/10

Zondag 2 Juli

Macario

Een arme Mexicaanse houthakker gaat in hongerstaking en zweert enkel nog te zullen eten wanneer hij voor het eerst in zijn leven een feestmaal helemaal voor zichzelf krijgt. Zijn toegewijde vrouw steelt een kalkoen die haar man alleen mag verorberen, maar drie bezoekers – de duivel, god en de dood – vragen een stuk van de dis. Uiteindelijk deelt de man met de personificatie van de dood, waarna die hem uit dankbaarheid genezende krachten schenkt waaraan wel enkele voorwaarden verbonden zijn.

Dit moderne sprookje staat onder regie van Roberto Gavaldón, een naam die in het Westen zo goed als onbekend is, maar een cineast met een heel lange staat van dienst in zijn thuisland Mexico. Hij werd achter de camera bijgestaan door Gabriel Figueroa, de fotografieleider die onder andere ook John Fords The Fugitive voor de lens bracht. De visuele pracht van de film is dan ook een van de grootste troeven en resulteert aan het eind in een schitterende finale die zich afspeelt in een grot gevuld met kaarsen die de levens van alle mensen op aarde symboliseren.

De allereerste Mexicaanse film die een Oscarnominatie in de wacht wist te slepen in de categorie ‘Best Foreign Language Film’.

“Macario” van Roberto Gavaldón met Ignacio López Tarso, Pina Pellicer, Mexico, 1960, Score: 8/10

Rysopis

De tweede langspeler van Jerzy Skolimowski die zich hier nog helemaal uitdrukt in het maniërisme eigen aan de Oost-Europese ‘New Wave’ van de jaren negentienzestig.

We volgen een een Poolse jongeman (Skolimowski zelf die een soort alter ego van de regisseur neerzet) die niet langer kan ontsnappen aan de dienstplicht en een laatste paar dagen doorbrengt zwervend doorheen de stad, afscheid nemend van zijn vrouw, vrienden en een onbezorgd leven.

Dit intieme portret weet nooit echt te beklijven en zit te veel verankerd in een beeldtaal die heel erg de aandacht op zichzelf trekt zonder dat er ook iets wordt aangevangen met de betekenisgeving van de – het moet gezegd – soms inventieve momenten zoals een aantal sterk subjectieve ‘point of view’ shots.

Rysopis – de titel betekent letterlijk ‘beschrijving’ al wordt dat internationaal vertaald als Indentification Marks: None – is vooral boeiend als vroeg werk van een cineast die later een pak interessanter uit de hoek zou komen (The Deep End, Moonlighting en andere) en recent weer helemaal op het voorplan kwam met het Oscargenomineerde Eo.

“Rysopis” van Jerzy Skolimowski met Jerzy Skolimowski, Elzbieta Czyzewska, Polen, 1965, Score: 6/10

One Way Passage

De naam van Tay Garnett is onlosmakelijk verbonden met The Postman Always Rings Twice maar buiten die klassieker had Garnett een lange carrière als film- en televisieregisseur die niet minder dan vijf decennia overspande. Kwalitatief gezien is zijn oeuvre wat wisselvallig maar een van de beste titels die de man afleverde binnen het Hollywood studiosysteem van de jaren negentiendertig, is zeker One Way Passage een tragikomedie met in de hoofdrollen toenmalige sterren William Powell en Kay Francis.

Powell – innemend charismatisch als altijd – speelt een veroordeelde die per boot teruggebracht wordt naar de VS om er te worden terechtgesteld, Francis is een terminaal zieke society-dame die valt voor de schelmse misdadiger, zonder dat de twee elkaars ware achtergrond kennen. Het hoge ritme, de vele geslaagde gags en de spitante dialogen verzekeren superieur entertainment en Garnett levert een van die films af die helemaal bepaald werd door de perfect geoliede machinerie van toenmalig Hollywood die al te vaak verkeerdelijk vergelijken wordt met een lopende band, maar eerder een soort atelier of workshop was voor verzameld talent dat allemaal op optimale wijze kon worden ingezet (zonder daarom de industrie te willen romantiseren met dat statement).

Garnett werd een soort specialist in het inblikken van films die zich op een schip afspelen, want in de twee daaropvolgende jaren leverde hij met Destination Unknown en China Seas nog twee van de betere titels uit zijn loopbaan af.

“One Way Passage” van Tay Garnett met William Powell, Kay Francis, Usa, 1932, Score: 8,5/10

Love me Tonight

Grote klassieker uit de vroege geluidsperiode, op onwaarschijnlijk creatieve wijze in beeld gezet door Rouben Mamoulian. Weinig cineasten wisten geluid en geluidseffecten op dergelijk inventieve wijze deel te maken van het gehele concept van hun film en die elementen dan bovendien ook nog eens perfect te integreren in het beeld.

De beroemdste scène is een song – Isn’t It Romantic? – die door verschillende personages wordt overgedragen van locatie naar locatie, tot op die manier de twee protagonisten – een kleermaker (Maurice Chevalier) en een prinses (Jeanette MacDonald) – al vroeg in de plot met elkaar worden verbonden, zelfs al heeft er nog geen ontmoeting plaatsgevonden. De film bevat echter nog veel meer van die schitterende invallen, zoals de opening waarin de geluiden van de ontwakende stad een symfonie gaan vormen of een plots wegvallen van alle geluid wanneer ruiters gevraagd wordt ‘to tiptoe away’ van een buitenhuis zonder veel lawaai te maken.

Al die virtuositeit wordt ondersteund door excellent werk voor en achter de camera, tot en met de bijrollen waarin we onder andere Myrna Loy en Charles Ruggles herkennen, maar ook C. Aubrey Smith, een onderschat en vergeten vertolker die een hele carrière bouwde op het incarneren van aristocratische en militaire types en hier nog maar eens laat zien wat een geweldig komisch acteur hij was.

“Love me Tonight” van Rouben Mamoulian met Maurice Chevalier, Jeanette MacDonald, Usa, 1932, Score: 10/10

Quién Sabe

In Spanje gedraaide Italiaanse avonturenprent die de Mexicaanse burgeroorlog gebruikt als achtergrond voor een verhaal over een charismatische bendeleider (Gian Maria Volonté in groten doen) die wapens smokkelt voor de revolutionairen en samen met een paar kompanen (waaronder Klaus Kinski) gekneld raakt tussen winstbejag, patriottisme en onderlinge loyaliteit.

Regisseur Damiano Damiani is geen Sergio Leone – hoe hard hij ook zijn best doet om dat wel te zijn – maar kwijt zich hier toch behoorlijk van zijn taak en zet een woest spektakel op dat gekleurd wordt door vurige lyriek en brutaal geweld. Alles in de film is barok en overdreven, ook de acteerprestaties die enkel bedoeld zijn om stereotypes uit te vergroten, maar dat dan ook op optimale wijze doen. Het ontbeert de film aan een echte persoonlijkheid en stijl – alles is ondanks de bombast uiteindelijk behoorlijk generisch – maar van verveling is zeker geen sprake in wat best een onderhoudend en amusant spektakel is.

“Quién Sabe” van Damiano Damiani met Gian Maria Volonté, Klaus Kinski, Italië, 1967, Score: 6,5/10

Fear and Desire

Stanley Kubrick was later zelf nauwelijks te spreken over dit langspeeldebuut uit 1953 en was ook nooit tevreden over het feit dat hij na de eerste vertoningen zich genoodzaakt zag bijna tien minuten te verwijderen met meer filosofisch getint materiaal, teneinde de prent om te vormen tot een meer conventionele oorlogsfilm. Die ontbrekende delen zijn ondertussen hersteld en daarmee dus ook de oorspronkelijke visie van Kubrick op het materiaal.

De summiere plot draait rond vier soldaten die in een niet nader genoemde oorlog (al zijn er wel vage verwijzingen naar de VS en Duitsland) gestrand zijn achter de vijandelijke linies en proberen tot bij hun eigen troepen te geraken. Discussies en ontmoetingen onthullen onderlinge meningsverschillen, maar ook existentiële vragen en bespiegelingen over nut en absurditeit van oorlog.

Groots kan je Fear and Desire zeker niet noemen, niet als debuut en zeker niet in het licht van Kubricks latere meesterwerken, maar de 23-jarige filmmaker toont wel al – ondanks het soms veel te nadrukkelijk beklemtonen van de boodschap – een groeiend talent voor het scheppen van een beklijvende sfeer en het experimenteren met dito beelden (de jonge Kubrick die achtergrond had als fotograaf verzorgde ook zelf de cinematografie voor deze eersteling).

“Fear and Desire” van Stanley Kubrick met Frank Silvera, Paul Mazursky, Usa, 1953, Score: 7,5/10

recent

David Bowie :: EART HL I NG

Beste album ooit !

test

Sparklehorse :: Bird Machine

We dachten dat het nooit meer zou gebeuren, maar...

Nicolas Barral :: Als de fado weerklinkt

De periode Salazar is een donkere bladzijde in de...

aanraders

Madeleine Collins

Regisseur Antoine Barraud is geen grote naam in het...

Belfast

Naar eigen zeggen had Kenneth Branagh al jaren plannen...

Blaze

Hoewel hij vooral bekendheid geniet als een acteur...

verwant

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Schrijf uw reactie
Vul hier uw naam in