“There’s nothing stopping me now from saying all the painful parts out loud”, mompelt Matt Berninger over zijn gewezen depressie. Als die vriend van u die altijd ergens in uw buurt is, zelfs al is hij ver weg. Die extraverte ingetogenheid maakt van elke ruimte waar u The Nationals negende beluistert een dagboekkamer. Zoals de groep op haar best was. En eindelijk weer is.
First Two Pages Of Frankenstein – de titel verwijst naar de daadwerkelijk eerste pagina’s van Mary Shelley’s roman die Berninger uit z’n writer’s block trokken – bulkt weliswaar van alle truken van hun eigen foor die de band een griezelig schoon klavertje vier deed maken van Alligator tot Trouble Will Find Me. Maar toch schrijft deze plaat een manifest eigen verhaal.
Destijds kon weemoed bij The National elk moment omslaan in waanzin. Muzikale schoonheid fungeerde als een laag vernis op lelijke gedachten die Berninger (te) vaak aanlengde met rode wijn. Maar de broeierigheid van op Boxer is sinds High Violet al weg. De vrijgekomen ruimte tussen de noten werd op Sleep Well Beast geforceerd opgevuld met elektronica, op I Am Easy To Find met té veel vrouwenstemmen – faut le faire, dat té. Het geluid verwaterde in plaats van te evolueren. Telkens sloeg de balans immers te hard door. Op First Two Pages wordt op beide gebieden het perfecte evenwicht bereikt. Een eigen verhaal dus. Evolutie. Eindelijk. Dit was de perfecte opvolger van Trouble Will Find Me geweest.
Dat komt doordat de songs zélf stuk voor stuk uitstekend zijn. Daardoor staat de elektronica, zoals op “Tropic Morning News” en “Grease In Your Hair”, ten dienste van die nummers. Op Sleep Well Beast moest ze gaten in het stukwerk van de nummers plamuren – het dreinerige, drammerige “The Day I Die” is een dieptepunt in hun oeuvre. Door die uitstekende nummers kan bovendien een van de mooiste vrouwenstemmen op aard, Phoebe Bridgers, louter als backing vocal fungeren op juweeltjes als “This Isn’t Helping” en “Your Mind Is Not Your Friend”. En is het effect van Taylor Swifts inbreng totaal als echo op het pijnlijk mooie “The Alcott”. Enig mooi trouwens hoe Berningerisms (“You writing something about someone who used to be me”) blenden met Taylorisms (“Everything that’s mine is a landmine”) – beiden behoren tot het kransje beste tekstschrijvers van hun generatie.
De broers Dessner behalen met First Two Pages hun doctoraat als producers waar ze de afgelopen jaren zorgvuldig aan gewerkt hebben door allerlei hand-en-spandiensten in de klassieke en popmuziek. De kniesoren die dit een herhaling van zetten noemen, zetten dan ook best wat geld opzij voor een nieuwe koptelefoon of een trommelvliezentransplantatie. Nooit klónk een worp van The National immers beter. Oeuvrehoogtepunt “Eucalyptus” bloeit waanzinnig mooi open: zoals bij een werkelijke echtscheiding broeit en bloedt er van alles onder de oppervlakte tot emoties ontploffen in een paddenstoelwolk. Tijdens de opwindende tropenjaren van The National gebeurde dat live in de AB in 2007 en 2010, nu dankzij productioneel vernuft op plaat. Song van het jaar.
Net daarvoor wordt de toon van First Two Pages meteen gezet met de bloedmooie openingstrack “Once Upon A Pool Side”, waar Sufjan Stevens meer in geest dan als stem aanwezig is. Goede nummers behoeven geen extra krans. Het doet de gordijnen van het album tergend langzaam en gracieus opengaan, en vijftig minuten lang blijft het gevoel bekruipen dat dit een opvolger is van Berningers fantastische soloplaat Serpentine Prison. Al was het maar door de bloedmooie zanglijnen die hij kwansuis in het rond strooit. Goot hij destijds iets te manifest een glas wijn over z’n microfoon tijdens concerten, giet hij nu zijn ziel uit over First Two Pages. Dat zijn vrouw Carin Besser co-auteur is van de donkerste teksten (“Tropic Morning News”, “Ice Machines”) is een zilveren lijntje rond de zwartste wolken die boven z’n leven hingen afgelopen jaren. Schoonheid is zelden rein.
De weemoed blijft het geraamte van The National, de waanzin is door het adresboekje van de Dessners en de leeftijd verveld tot loutering. Songs over de wormgaten van de ziel (“This Isn’t Helping” en “Your Mind Is Not Your Friend” – wellicht niet toevallig de twee duetten met Bridgers) zijn rustpunten en grossieren in gelaagd vernuft in plaats van uitgestelde vernieling, zoals pakweg “Start A War” dat zestien jaar geleden was.
Bryan Devendorf injecteert de songs weer met de juiste hartritmestoornissen wanneer het kán (“Eucalyptus”, “Alien”), niet wanneer het moet om een gebrek aan ideeën te maskeren. Dat is het verschil tussen de Conference League waar 98% van de groepen die al een kwarteeuw meedraait in speelt en de Champions League waar The National triomfantelijk in blijft spelen: de signature sound is geen reddingsboei, maar een kloppend hart in een lijf dat opgroeit. Dat opgroeien, vooral.
Want misschien is het dat ook. Misschien is dit een langspeler voor een generatie als ondergetekende, geprangd tussen boomers geboren in de jaren ’50 en ’60 en beeldenstormers die geboren zijn na 2000. Is The National zo’n band geworden, voor mensen die het allerliefst met een koude Duvel en het geknars van een op vinyl landende naald het weekend inzetten in plaats van in door influencers getipte eetadresjes. Is dit zo’n band geworden die veertigers en vijftigers weer bij elkaar brengt via (ondertussen alweer old school, dat spreekt) WhatsApp of Messenger om uit te schreeuwen hoe GOED deze plaat is; nu te lui om uit de zetel te komen op een weekavond, maar in 2007 wel na de kantoorjob joelend naar de AB rijdend om het broeierige Boxer live te horen exploderen. Om de volgende dag weliswaar emotioneel én toen ook al fysiek verfomfaaid de deur van hetzelfde kantoor weer open te zwieren. Herinneringen die een grotere diepgang hebben dan de toekomst. Berninger zou er nog acht albums over kunnen schrijven.
Misschien. Maar met een Aaron Dessner die na Taylor Swift nu ook Ed Sheeran onder handen heeft genomen, kan het niet anders dan dat The National met de oprechte schoonheid van First Two Pages Of Frankenstein ook een nieuw publiek weet te bereiken. Zelfs lezen wordt weer hip bij de jeugd. In het Engels weliswaar. Met de lyrics van Berninger op dit niveau moet dat dus helemaal goed komen. Wat deze plaat immers leert, is dat donkerte en schoonheid verbinden. Los van eender welke generatie.