And out of the void came love, en zoals dat dan altijd pleegt te gaan: het was in de vorm van een baby, een eigen kind. Finn Andrews werd vader, en toen pas wist hij wat die collectie songs die hij zo moeizaam had geschreven precies betekende. De zesde van The Veils werd een dubbelaar, en dat blijkt zelfs zonder te ontgoochelen van het goeie te veel.
U dacht dat u het zwaar had, die laatste jaren? Thuis zitten? Zoom-moe? Finn Andrews verknalde het al lang voor de boel op slot ging, en sloeg op tour met solodebuut One Piece At A Time zijn pols kapot op een piano – iets te hard in het nummer opgegaan, mijnheer. Het was erger dan het klinkt; een handwortelbeentje kan blijkbaar ‘sterven’, zo blijkt. De Nieuw-Zeelander leerde het, wij nu ook.
Revalidatie betekende: voorzichtig opnieuw beginnen spelen. Op piano werd met links gepingeld; eerst de rechterpartij, dan de ander. Op de één of andere manier werd zo een storthoop aan songs bij elkaar geschreven, die met behulp van producer Tom Healy tot een fikse dubbelaar werden gekneed – ’te beluisteren met een mooie pauze in het midden’, leest de bijsluiter. Een extra dubbelaar aan nummers die ook waren geschreven, werd niet opgenomen. Dank God.
Want een stort doet niet aan afvalsortering. En ook … And Out Of The Void maakt geen onderscheid. Het Engelse woord dat we zoeken is sprawling, iets als: ‘breedvoerig’. Dit is een spierballenrollend tonen wat mogelijk is, een korte samenvatting voor wie na zeven jaar was vergeten waar The Veils voor stonden, te weten: hier de helledampen van de vroege Nick Cave, daar wat klassieke alt.country, ginds een nummer of twee pure Leonard Cohen.
Die laatste liggen er het dikst op. “The Pearl” is dat, om te beginnen, “The Day I Meet My Murderer” het meest evidente. Het punt is: Andrews weet hoe hij dat moet doen, Andrews is góed in Cohen. Het strijkersarrangement van componist Victoria Kelly geeft het geheel een passend spookachtig sfeertje. Een songschrijver van dit niveau zou zich niettemin niet mogen verlagen tot een puike pastiche.
Gloedvolle pop krijgen we met “No Limit Of Stars” en het warme “Undertow”, waarin Andrews mijmert over de voorbestemdheid van een kind van twee (song)schrijvers. ”It’s in the blood”, croont hij, en het klinkt als een afleggertje van die soloplaat. Elders wordt geput uit de solfer die van Nux Vomica zo’n opwindende maar nooit ingeloste belofte maakte. De bezeten priester van “Jesus For The Jugular” is terug in “Epoch”, in “Bullfighter (Hand Of God)” schakelt Andrews naar het Nick Cave-als-folkzangerregister dat hem ook al jaren als gegoten zit.
And Out, kortom, is vintage Veils, en zoveel herkenbaarheid sluit aangename verrassingen uit. Zelfs het omineuze parlando “Diamonds And Coal” passeert vrij onopmerkelijk. Ook op die tweede helft, waar de geest van Cohen zo aanwezig is, gebeurt weinig opzienbarends. “Someday My Love Will Come” is gewoon wat het is: een Finn Andrewssong. Niet zijn beste, niet zijn slechtste. Het “Cradle Song” dat van vader Barry Andrews (XTC, Shriekback) wordt geleend, is een wiegelied dat de frontman nu voor zijn dochter inzet, en ook niet meer dan dat: een uitgeleide.
Hebben we Veilsplaten genoeg? Toch als ze van dit kaliber zijn. … And Out Of The Void Came Love heeft als verdienste dat ze gemaakt is, waar Andrews de lier eerst in de wilgen wilde hangen, maar meer ook niet. Het mag dan een dubbelaar zijn, deze plaat zal niet voor veel Best Of-materiaal zorgen.